"Toen
Simon Petrus dit zag, viel hij op zijn knieën voor Jezus en
zei: ga weg van mij Heer, ik ben een zondig mens."
(Lucas,5:8). - "Toen riep ik: Wee mij, ik ben verloren!
Ik ben een mens met onreine lippen en woon temidden van een
volk met onreine lippen, en toch hebben mijn ogen de Koning,
de Heer der hemelse machten, gezien." (Jesaja, 6:5)
Kerkelijke
katholieken wordt met de regelmaat van een klok ingescherpt
dat ze zondaars zijn. Op plaatsen waar bij het kerkportaal nog
een wijwatervat staat, maken ze een kruisteken met wijwater
vóór ze een stap in de kerk zetten. Aan het begin van elke
viering belijden ze luidop hun schuld. En vóór ze te
communie gaan, zeggen ze nog eens, vroeger driemaal na elkaar:
Heer ik ben niet waardig...
Tot het besef van hun zondigheid komen
mensen wanneer ze geconfronteerd worden met de of het Heilige.
Dat was het geval met Jesaja, en ook met Petrus. Ook Mozes (om
nog één verbeeld te noemen) overkwam dit, toen hij in de
woestijn een doornstruik in lichterlaaie zag staan die niet
opbrandde.
Het merkwaardige is nu dat deze mensen,
juist op het moment dat ze zeer uitdrukkelijk en scherp tot
het bewustzijn van hun zondige tekorten en hun zwakke krachten
komen, ook het duidelijke inzicht krijgen dat ze op een
bijzondere manier 'geroepen' worden. En nog merkwaardiger
misschien dat ze, Mozes weliswaar na nogal wat tegensputteren
maar Jesaja en Petrus onmiddellijk en zonder verder bedenken,
op die roeping ingaan.
Veel sterker dan katholieken hebben joden
en moslims het gevoel voor het heilige bewaard. Ze houden vast
aan de rituele reinigingen vóór ze hun gebedsplaatsen
binnentreden. Moslims buigen herhaaldelijk zeer diep voor
Allah. Veel katholieken knielen niet eens meer om het
sacramentsaltaar te begroeten. Waar en wanneer ervaren wij nog
het of de Heilige? Een bekende definitie luidt: het heilige is
tremendum et fascinosum: vreeswekkend en tegelijk
zodanig aantrekkelijk dat je erdoor gefascineerd wordt. Ooit
stond ik eens met iemand bij valavond door het open raam van
een gastenkamer naar een berglandschap te kijken. Plots zei
mijn vriend: 'Als er god is, is het daar ergens.' En ik af hem
gelijk. Op begenadigde momenten overvalt het je plots: 'hier
is God', of 'hier gebeurt God'. En je huivert ervan.
Iets van het heilige kan je ervaren op het
moment dat het je helemaal duidelijk wordt: 'Nu heb ik mijn
ware roeping gevonden.' Dat is niet het moment, misschien na
veel gissen en missen, van je studie- of beroepskeuze, of het
moment waarop je beslist van beroep te veranderen. Het is het
moment waarop ineens het besef tot je doordringt: dat is het,
groter, belangrijker dan ikzelf, maar zo aantrekkelijk en zo
zeer alle moeite waard dat ik er mijn leven moet aan wijden.
Soms is dat een persoon en het werk dat hij of zij doet, zo
verheven dat ik me daartegenover heel kleintjes voel, maar zo
aantrekkelijk, zo 'heilig' voor mij dat ik moet beslissen: die
ga ik volgen en navolgen.
De beste definitie van christelijk leven is
misschien 'toegewijd leven': toegewijd aan een zaak waardoor
je in beslag wordt genomen, boven jezelf en je zwakke krachten
wordt uitgetild en in staat bent tot dingen waar je zelf staat
van te kijken.
Het
ergste wat een samenleving kan overkomen is misschien wel dat
ze er niet meer in slaagt bij de mensen die ertoe behoren een
'devotio' op te wekken: een gezamenlijk ideaal, een
toekomstproject aan te bieden dat hen uit de gesloten cirkel
van hun puur eigenbelang kan optillen. Dat hen bevrijdt van
pure behoudzucht: van de angst te verliezen waaraan ze zich
verslaafd hebben. Eigenlijk is dat veel erger dan dat mensen
niets meer van het christendom afweten en er compleet van
vervreemd zijn geraakt.
"Wees niet bang", zei Jezus tegen
Petrus, "voortaan ga je mensen vangen." Daarmee
bedoelde hij niet dat het Petrus zou lukken mensen in zijn net
te strikken en zo in zijn macht te krijgen dat ze naar zijn
pijpen zouden dansen. We moeten Jezus, denk ik, zo verstaan:
als je met mij meekomt, zal je in staat zijn mensen te leren
wat echte 'devotio' is. Je zult in staat zijn duivels uit te
drijven, dat wil zeggen mensen te genezen van de angsten
waardoor ze worden bezeten.
Is dat niet de roeping van iedere christen,
of laten we het ruimer stellen, van iedereen die met zijn
medemensen inzit: hen van hun verlammende angsten bevrijden
door hun te leren en te tonen dat hun leven waard is wat hun 'devotio' waard is?
B.J. De Clercq