"Ze
hebben de Heer uit het graf gehaald. Wisten we maar waar ze hem hebben
neergelegd!" (Johannes, 20:2)
In
zijn recente roman L'évangile selon Pilate (2000) laat Eric
Schmitt Pilatus vertellen hoe drie dagen na de terechtstelling van
Jezus opgezadeld werd met het explosieve probleem van het lege graf en
de geruchten over verschijningen van Jezus. Hij zag maar twee
mogelijke verklaringen. Ofwel hebben Jezus' volgelingen zijn lijk
gestolen en voeren ze nu een ingenieuze maskerade op, ofwel is Jezus
zelf uit zijn graf opgestaan en was hij dus maar schijndood. Dit
laatste was de overtuiging van Kajafas, met wie Pilatus overleg
pleegde. Kajafas zag in Jezus een handige bedrieger. Zijn beschrijving
van het bedrog kan men ook lezen als een mooi portret van Jezus en een
goede samenvatting van zijn boodschap.
"Hij was buitengewoon intelligent en een
groot opportunist, die erin geslaagd is de zwakheden en de
verlangens van het volk te capteren. Alles in zijn optreden komt
neer op een voortschrijdende en demagogische verovering van de
volksgunst. Hij wist hoezeer de scrupuleuze en dagelijkse naleving
van de wet op de joden weegt. Zeer handig maakt hij zich los uit de
strikte gehoorzaamheid aan de gedetailleerde regels en lanceert zij
slogan 'De mens is er niet voor de sabbat, maar de sabbat voor de
mens.'
Hij wist hoezeer de vrouwen er in de joodse
samenleving onder leden dat ze gereduceerd werden tot hun onderbuik.
Hij vleit ze en doet in hen de passionele snaar trillen door
voortdurend over de liefde te spreken.
Hij wist dat de meeste mensen nauwelijks genoeg
verdienen om zich in leven te houden. Dus prijst hij de armoede en
stigmatiseert de rijken. Hij wist dat de bevolking van Palestina
gemengd is en onderling verdeeld. Daarom ontwikkelt hij het thema
van de broederlijkheid en gebruikt hij een net met brede mazen. Hij
wist dat de mensen dagelijks zondigen en weten dat ze zwak zijn.
Daarom vindt hij de vergiffenis der zoden uit.
Hij zag hoe vroom de joden zijn, en hoe gehecht
aan hun tradities. Hij beweert dus dat hij niet gekomen is om af te
schaffen, maar om te vervolmaken.
Hij kende de heilige teksten tot in de details en
heeft zich ingespannen om de profetieën te vervullen en zich op die
manier te doen erkennen als de messias. Hij wist ook dat het niet
lang zou duren eer het sanhedrin hem zou veroordelen en dat, mocht
hij vlak voor het paasfeest gekruisigd worden, de joodse wet
verbiedt dat zijn lichaam aan het kruis bleef hangen. Daarom
organiseerde hij zijn arrestatie en verhaastte zijn veroordeling
door zijn stilzwijgen. Hij spaarde zijn krachten om het enkele uren
op het kruis te kunnen uithouden. Hij simuleerde zijn dood en hield
zich drie dagen schuil. En dan is hij begonnen met zijn
verschijningen."
Pilatus gelooft niet dat Jezus een bedrieger was.
"Ik ben veeleer geneigd te denken", schrijft hij aan zijn
broer in Rome, "dat het Jozef van Arimathea is die van Jezus
gebruik maakt en dat Jezus zelf zijn rol in de hele manipulatie niet
helemaal doorziet. Beschouwt hij zijn bezwijming op het kruis niet als
een soort dood waaruit hij is opgestaan? In hoever is hij zelf niet
ervan overtuigd dat hij verrezen is?"
De landvoogd laat alles door zijn soldaten en
spionnen nauwgezet onderzoeken. Van Jezus vinden ze nergens een spoor.
Jozef van Arimathea bewijst dat Jezus wel degelijk dood was toen zijn
lichaam in het graf werd gelegd en dat ook hij niet weet hoe het lijk
is kunnen verdwijnen. Het komt ook vast te staan dat Jezus' leerlingen
er voor niets tussenzitten.
Pilatus ziet zich gedwongen te besluiten: "De
Jezus-affaire is niet alleen een raadsel, maar een mysterie. Een
raadsel is niets meer dan een probleem dat je nog niet hebt opgelost.
Door een mysterie word je beangstigd: het is een probleem dat je nooit
kunt oplossen. Het geeft te denken, het spreekt de verbeelding aan.
Maar ik wil niet denken. Ik wil kennen, weten." En dan gaat hij
op zoek naar zijn vrouw Claudia, die door Jezus werd genezen en naar
Galilea is vertrokken in de hoop daar Jezus te zien verschijnen. Als
hij haar na veel omzwervingen vindt, verneemt hij dat Jezus definitief
uit deze wereld is verdwenen. Hij zegt tegen zijn vrouw: "Ik zal
dus nooit christen zijn, Claudia. Ik heb niets gezien, ik heb alles
gemist, ik ben te laat gekomen. Als ik zou willen geloven, zou ik het
getuigenis van de anderen moeten geloven.
Claudia antwoordt hem: "Misschien ben jij dan
wel de eerste christen."
Wij
leven in een tijd na vele eeuwen christendom, maar zitten we niet in
een situatie zoals die van Pilatus indertijd? Er bestaat geen graf van
Jezus dat we kunnen versieren en waar we bij gelegenheid kunnen gaan
bidden. We lezen en horen elk jaar met Pasen de oude getuigenissen
volgens welke hij uit zijn graf zou opgestaan zijn en de verwarde
verhalen over zijn verschijningen, waarvan men kan zeggen dat het
misschien hallucinaties waren. Als we willen geloven, moeten we die
getuigenissen geloven.
Als we die getuigenissen in de paasvieringen in
herinnering roepen, doen we dat op een bijzonder plechtige manier. Het
bijzondere bestaat hierin, dat we niet, zoals op andere zondagen, de
christelijke geloofsbelijdenis bidden, maar onze doopbeloften
hernieuwen, dat wil zeggen de beloften die anderen in onze plaats
hebben afgelegd, en opnieuw worden gedoopt, dat wil zeggen met enkele
druppels wijwater worden besprenkeld.
Als we aan dit herdopingsritueeel meer belang
willen hechten dan dit van een herhaling van oude formules en gebaren,
zullen we er iets heel anders moeten van maken. We zullen 'dopen' weer
moeten verstaan en beleven en gestalte geven zoals het oorspronkelijk
is gedaan: je compleet laten onderdompelen in de duisternis en de
dodelijke dreiging van het water en eruit opgetrokken worden, als een
nieuwe mens. Afdalen in het graf, zoals het zaad dat in de grond wordt
gestopt, en het leeg achterlaten door de kracht te vinden en te
krijgen om eruit op te staan. Zoals het zaad dat afsterft om in de
lente nieuw leven te laten geboren worden.
Als we van Pasen een daadwerkelijke viering - een
viering die metterdaad uitwerkt wat ze viert - van een verrezen leven
willen maken, het leven waarover de dood geen macht meer heeft, zullen
we door het graf heen moeten geraken en dus moeten beginnen met erin
af te dalen. Het graf, dat is alles wat ons in de duisternis gevangen
houdt, met als uitzicht het deksel dat we uit eigen kracht alleen niet
kunnen openbreken. We kunnen zelf alvast beginnen met uit de lijkwade
te kruipen en ze leeg op te plooien.
B.J. De Clercq o.p.