"Een
groot teken verscheen aan de hemel: een vrouw, omkleed met de zon, de
maan onder haar voeten en op haar hoofd een kroon met twaalf sterren.
Ze was zwanger en schreeuwde in heet weeën en barensnood."
(Openbaringen, 1:1-2)
"Machthebbers heeft hij van hun troon gehaald, vernederden gaf
hij een hoge plaats."
(Lucas, 2:52)
Wie
is die vrouw, bekleed met de zon en de maan aan haar voeten, die de
ziener van het Boek der Openbaringen een beslissende rol in het drama
van de wereldgeschiedenis heeft doen spelen? De eeuwen door heeft men
het zich afgevraagd, en er zijn veel soorten uitleg aan het visioen
gegeven. Maar de kern van de zaak is duidelijk. Johannes heeft zijn
boek geschreven ongeveer 70 jaar na de dood van Jezus. De eerste
uitbarstingen van christenvervolging waren toen al gebeurd in Rome,
maar het ergste moest nog komen. Johannes schildert in vreeswekkende
beelden de botsing tussen de heersende opvattingen en de kleine
groepen christenen als het grote conflict tussen God en de
anti-goddelijke, duivelse machten. Het is de strijd van de sterken die
met hun staart de sterren van de hemel kunnen vegen en met hun pink de
gang van zaken bepalen, tegen de zwakken die weerloos zijn als een
vrouw in barensnood. De christenen lijken geen enkele kans tot
overleven te hebben. Maar de boodschap van Johannes is dat de
onschuld, het kwetsbare, het zwakke, in die strijd niet ten onder zal
gaan. Uiteindelijk zal het overwinnen.
Het is een vrouw,
zegt Johannes, een machteloze vrouw, die het kwaad in de wereld zal
overwinnen. Een vrouw die het uitschreeuwt van pijn in barensweeën en
die nieuw leven brengt. Men begrijpt dat de gelovige vroomheid in
Johannes' beschrijving Onze Lieve Vrouw heeft gezien, de moeder van de
messias. Men begrijpt ook hoe daaruit in de christelijke devotie
gaandeweg de overtuiging is gegroeid dat Maria, zoals Jezus, na haar
dood, met een verheerlijkt lichaam ten hemel is opgenomen. Maar
misschien is dat niet het meest essentiële. Het meest essentiële is
dat God daarin laat zien dat hij aan de kant van de zwakken en de
weerlozen staat. Daar gaat het om: God is anders, hij is anders dan
mensen denken dat hij is. Dat zien we als we goed kijken naar wat er
staat in het evangelie over Maria en haar nicht Elisabet, dat elk jaar
op het feest van Maria ten hemel opgenomen wordt gelezen.
Het is een verhaal
dat, zoals zoveel andere in de evangeliën, een totale omkering van de
gebruikelijke manieren van denken inhoudt. Lucas begint zijn evangelie
met de aankondiging van de geboorte van Johannes. Naar algemene
maatstaven waren zijn ouders belangrijke personen. Zijn aankondiging
gebeurt in de tempel, terwijl het volk buiten staat te bidden. Maria
was een totaal onbekend en onbelangrijk meisje. Haar wordt de komst
van Jezus, haar zoon, aangekondigd in het onooglijke Nazareth, en
niemand behalve zij zelf wist ervan. Normaal zou men denken: wie uit
Elizabet zal geboren worden en zo plechtig is aangekondigd, is de
drager van een nieuwe toekomst. Maar het is net omgekeerd. Het
evangelie zet de dingen op hun kop. En Maria zelf doet dat nog eens.
Dat is het merkwaardige van het verhaal in dit evangelie. Zij gaat bij
Elizabet op bezoek. Maar Elizabet, die heeft het door. Ze reageert
verrast: wat gebeurt er nu, dat de toekomstige moeder van mijn Heer
bij me op bezoek komt en mij komt dienen?
Ja, zegt Maria, zo is
het. En ze zingt haar Magnificat. Mijn hart prijst hoog de heer. Wie
dat lied in een andere context dan die van de kerk en de liturgie zou
plaatsen, kan er direct een revolutionaire protest-song van maken. De
God die door Maria hoog wordt geprezen is een God die de heersers en
machthebbers van hun troon stoot en de geringen, de onaanzienlijken
die niet meetellen, verheft. Mensen die honger hebben overlaadt hij
met gaven, maar de rijken stuurt hij weg met lege handen. Dat is niet
min! Je zou voor minder last krijgen met de politie en de
staatsveiligheid!
Als we in het
dagelijkse kerkelijk avondgebed het Magnificat bidden en op
Mariafeesten plechtig zingen, moeten we het laten klinken als een lied
van onwankelbare hoop, van de hoop die, zoals de Franse dichter Péguy
heeft gezegd, het kleine zusje van de drie is. Ze geeft de hand aan de
twee grote dames geloof en liefde. Maar ze loopt in het midden, ze
trekt de twee andere voort. Zonder hoop houden we het geloof en de
liefde niet uit.
Als we, getrokken
door de hoop, geloven in de verrijzenis, dan durven we het riskeren te
sterven om over de dood heen voltooid te kunnen leven. Sterven versta
ik dan als volgt: over onszelf heen leven, met onszelf niet al te veel
inzitten, leven voor dingen die groter en belangrijker zijn dan
wijzelf, voor medemensen. Zichzelf zaaien, zich laten zaaien, zodat we
ooit zullen bloeien.
Om uitdrukking te
geven aan die hoop stel ik voor dat we nu, in plaats van de klassieke
geloofsbelijdenis te zeggen, ter ere van Onze Lieve Vrouw het Salve
Regina bidden, of beter nog, zingen. Het is een andere manier om een
substantieel stuk van ons geloof uit te drukken: ‘Ik geloof in de
vergiffenis van de zonden, de verrijzenis van het lichaam en het
eeuwig leven.’ Hierna volgt een eigen vertaling.
Wees gegroet,
koningin, moeder van barmhartigheid, onze leven, onze zoetheid, onze
hoop,
wees gegroet.
Tot u roepen we, Eva's kinderen in ballingschap, zuchtend en wenend in
dit dal van tranen.
Alstublieft, u die onze advocaat zijt, keer u met mededogen naar ons.
Toon ons na onze ballingschap Jezus, de gezegende
vrucht van uw schoot.
O goedertieren en God gedienstige, o lieve maagd Maria.
B.J. De Clercq o.p.