De
hallelujasfeer waarin christenen de verrijzenis herdenken is aan de
apostelen voorbijgegaan. De situatie aan het begin van de
evangelielezing op Beloken Pasen (Joh., 20:19-23) sluit veeleer aan
bij de naweeën van het Goede-Vrijdagfiasco dan bij het gejubel van
Pasen. Na de terechtstelling van Jezus zijn de apostelen
ondergedoken. Daar zitten ze nog steeds, rillend van angst, achter
gebarricadeerde deuren en vensters.
Het
was de leerlingen wel bekend dat er wat vreemds gebeurd was.
Op aanwijzing van een paar vrouwen waren Petrus en Johannes naar het
graf gegaan en hadden met eigen ogen gezien dat het lichaam van
Jezus verdwenen was. En kort nadien was Maria Magdalena komen
vertellen dat de Heer haar zou verschenen zijn. Ze wisten niet wat
ze ervan moesten denken. Hun verwarring was er alleen maar groter
door geworden. Ze bleven zich angstig opsluiten.
Op dat ogenblik was Pasen voor hen niets meer dan wat losse
geruchten. Wat ze wisten, wisten ze van 'horen zeggen'. Want bij al
wat er de laatste dagen gebeurd was, schitterden de apostelen door
hun afwezigheid:
In de hof van Olijven lagen ze te slapen.
Toen Jezus werd aangehouden, namen ze de benen.
De enige die Jezus achterna was gegaan [en dan nog op grote afstand]
ontkende nadien ooit enig contact met Hem gehad te hebben.
En de kruisiging met alles daaromheen, kenden ze ook maar van horen
zeggen: slechts één van hen had de moed opgebracht om, samen met
Jezus' moeder, tot aan de voet van het kruis door te dringen.
Ze waren nergens. Ook daarover zitten ze nu te
kniezen. Telkens het er echt op aankwam, hebben ze Jezus in de steek
gelaten. Nu is het te laat om nog iets goed te maken, want hij is
dood.
Wroeging is het enige wat hun nog rest.
Ze hadden zich opgesloten, niet alleen omdat ze
bang waren als medeplichtigen van Jezus aangehouden te worden, maar
in de eerste plaats zitten ze opgesloten in zichzelf, verlamd door
schuldgevoelens waar ze geen raad mee weten.
Door die afgesloten deuren en muren van hun hart
breekt Jezus binnen.
Johannes zegt: "De leerlingen werden vervuld
van vreugde." Dat is veel intenser dan blij zijn omdat hij
terug is van weggeweest.
Eigenlijk zou je verwachten dat ze vervuld werden
van 'schaamte': nu komt hij ons ter verantwoording roepen voor ons
verraad. Maar Jezus presenteert de rekening niet. Integendeel. Hij
doet wat anders. Hij doet drie dingen:
1. Hij zegt: "Vrede zij u". Tweemaal na
elkaar zegt hij dat. Daardoor herstelt hij de relatie, schenkt hij
zijn vrienden vergiffenis. Hij bevrijdt hen van hun verlammende
schuldgevoelens; hij bevrijdt hen uit de gevangenis waarin ze
zichzelf hadden opgesloten. En het is dát wat bij de leerlingen die
intense vreugde opwekt: de vreugde van de vergiffenis, de vreugde
van de herstelde vrede.
2. Vervolgens toont Jezus hun zijn handen en zijn
zijde.
Hij maakt op die manier zijn identiteit bekend en benadrukt de
continuïteit over de dood heen: Ik ben het, Ik ben dezelfde als
voorheen. Jullie kunnen zich rustig opnieuw aan mij toevertrouwen.
Je ziet het: Ik leef, de dood heeft niet langer het laatste woord.
Als jullie echt voor Mij kiezen, dan kiezen jullie voor het leven,
voor de hoop, voor de toekomst die zelfs niet afgebroken wordt door
de dood.
3. En tenslotte geeft Jezus een zendingsopdracht:
"Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend ik u."
Wat houdt die zending in? Zonden vergeven. De draagwijdte is echter
veel ruimer dan de instelling van het sacrament van de biecht. De
leerlingen worden met name gezonden om in Zijn naam hetzelfde te
doen wat Jezus zopas voor hen gedaan heeft toen hij zei: "Vrede
zij u".
Ze moeten nu de Blijde Boodschap gaan verkondigen;
de boodschap van de vreugde om de herstelde vrede;
de boodschap die mensen uit hun isolement verlost;
die mensen bevrijdt van eenzaamheid en angst, zelfs van de angst
voor de dood.
Zij moeten gaan verkondigen de boodschap van
"Wij samen!": door Hem en met Hem en in Hem vormen wij
allen één gemeenschap, nu en in alle eeuwigheid.
* * *
Eén klein zinnetje uit ons evangelieverhaal heb
ik overgeslagen.
Jezus zendt de apostelen uit. Maar voorhij hen
zegt waartoe hij hen zendt, "blies Hij over hen en zei: Ontvang
de Heilige Geest".
Jezus schenkt de Geest, schrijft
Johannes. Lucas
(24:49), die deze verschijning aan de apostelen ook vermeldt, zegt
dat Jezus beloofde de Geest láter te zullen schenken. En in zijn
tweede boek, de Handelingen van de Apostelen, beschrijft Lucas hoe
die belofte op Pinksteren wordt ingelost (Hand. 2:1-13): De
nederdaling van de Heilige Geest.
De kerkelijke traditie heeft zich laten
inspireren door het verhaal van Lucas, en twee liturgische feesten
ingesteld die een eind uit elkaar liggen. Het nadeel daarvan is dat
wij Pasen en Pinksteren van elkaar hebben losgemaakt, dat we
vergeten zijn dat het gaat om twee facetten van eenzelfde gebeuren:
Pasen en Pinksteren vormen een eenheid. Johannes benadrukt dat:
Wanneer Jezus aan de apostelen duidelijk
heeft gemaakt dat Hij leeft (= Pasen), geeft hij hun de Geest en
geeft hij hun de opdracht om de Blijde Boodschap verder uit te
dragen (= Pinksteren).
Pasen is dus geen reeks mysterieuze
gebeurtenissen rond een leeg graf. Voor de leerlingen hadden die
geen enkele betekenis. Pasen overkwam hen een paar dagen ná Pasen,
op de dag dat de levende Heer binnenbreekt in hun hart.
Pasen is pas Pasen als je bereid bent je
persoonlijke verdedigingslinies te laten slopen.
Als Pasen voor u wedergeboorte betekent, dan
kunnen er door uw toedoen dingen gebeuren waartoe gij uzelf niet in
staat achtte. Midden in het leven van de Paasmens staat immers de
Geest die door uw woorden en met uw handen wonderen van
saamhorigheid bewerkt:
Wie ziek is van eenzaamheid, wordt door u, en
dus door Hem, genezen;
wie kreupel is, staat op en loopt mee;
wie bezeten is door het kwaad, wordt bevrijd en sluit zich aan
bij de gemeenschap.
Als Pasen voor u werkelijkheid is, dan kunt u
niet anders dan een vreugde- en een vredezaaier zijn in naam van de
Blijde Boodschap, want ge wordt ertoe gedreven door de Geest van
Jezus die uw hart in bezit heeft genomen.
Dat zijn de criteria waaraan je de kwaliteit van
jouw Pasen kunt toetsen. Denk maar aan wat de eerste lezing vertelt
over het gedrag van Petrus na zijn paasgeboorte (= Hand. 5,12-16).
Wat destijds gold, geldt vandaag nog evenzeer.
Marc Christiaens
o.p. (Schilde)