Misschien
hebt u al wel eens een mensenvisser bij u over de vloer gehad. Iemand van de
parochie, of van een culturele vereniging, een schoolcomité, of een politieke
partij, die een beroep kwam doen op uw dienstvaardigheid en uw enthousiasme
probeerde te wekken om u mee in te zetten voor een goed doel of een
belangrijke zaak. Er zijn ook professionele mensenvissers die we headhunters
noemen, of talentenjagers. Ze gaan op zoek naar geschikte personen voor
interessante en belangrijke functies en proberen hen te overtuigen op het
aanbod in te gaan.
Het evangelie dat vandaag wordt gelezen beschrijft hoe
Jezus zijn eerste medewerkers heeft gerecruteerd. Blijkbaar kan de evangelist
Mattheüs het niet laten nog eens te onderstrepen dat Jezus bij de gevestigde
autoriteiten van zijn volk niet welkom was. Zoals zijn ouders kort na zijn
geboorte is hij zelf nog eens op de vlucht gegaan omdat hij moest vrezen voor
zijn leven. Blijkbaar legt Mattheüs daar de nadruk op om zijn gebruikelijke
manier van werken voort te zetten. Er gaat nog een oude voorspelling van de
profeten in vervulling: Jezus trekt naar een afgelegen streek waar hij, zoals
eerder zijn ouders in Egypte, zich veilig kan voelen, naar het 'Galilea van de
heidenen'. Daar was het dat, zoals voorspeld, over de mensen die in duisternis
zaten een groot licht is opgegaan. Dus niet in het religieuze en politieke
centrum van het door Jahwe uitverkoren volk.
Jezus is zijn medewerkers niet gaan zoeken bij mensen met een degelijke
opleiding of het juiste diploma. Hij deed zijn aanbod aan gewone, misschien
wel ongeletterde vissers. Het was een merkwaardig aanbod: als je met mij
meekomt, zal ik jullie een nieuw beroep aanleren, dat van mensenvissers.
Mattheüs resumeert het gebeuren wel zeer kort. Ik kan me moeilijk indenken
dat het zo snel en zo simpel in zijn werk is gegaan. Die vissers zullen toch
wel wat meer uitleg gevraagd hebben, wat meer duidelijkheid over dat nieuwe
beroep hebben gewenst vóór ze hun boot, hun netten en hun vader achter zich
lieten. Bij Lucas (5:1 vv.) vinden we een veel uitvoeriger verhaal. De
'roeping' tot mensenvissers was volgens hem het resultaa van een wonderlijke
visvangst, nadat Simon en de anderen een hele nacht tevergeefs hadden
gezwoegd. Johannes (1:35 vv.) vertelt het heel anders. In zijn verhaal waren
het de toekomstige apostelen die - op aanwijzing van Johannes de Doper - zelf
het initiatief hebben genomen. Ze zochten Jezus op en vroegen hem waar hij
verblijf hield. Kom maar kijken, zei hij. Wat ze zagen moet hen overtuigd
hebben, want ze bleven bij hem.
Hoe het ook mag gebeurd zijn, duidelijk is dat het ging om
mensen die zo sterk onder de indruk kwamen van wie Jezus was, van wat hij zei
en deed, dat ze resoluut besloten: die man wil ik volgen. Aan wat hij te
bieden heeft wil ik mijn leven wijden, daarbij verzinkt al het andere in het
niets.
Mensenvissers heeft Jezus van hen gemaakt. Niet door hen de knepen van de
welsprekendheid bij te brengen en in de techniek van de overredingskunst in te
wijden, maar door hen met zich mee te nemen op zijn tochten door Galilea en
rond zijn persoon en zijn zending gemeenschap te vormen. Mensenvissers werden
ze door al doende te leren hoe ze mensen konden verzamelen in een gemeenschap
waarin en waardoor het geloof in het rijk van Gods heerschappij dat ophanden
was zichtbaar gestalte kon krijgen.
Toen Jezus gestorven was en enkele vrouwen naar zijn graf
kwamen dat leeg bleek te zijn, kregen ze in een verschijning de opdracht aan
zijn broeders te melden dat ze naar Galilea moesten gaan en dat ze hem daar
zouden vinden (Mt., 28:10). Je zou dit, een beetje snel misschien maar toch
niet onterecht, naar vandaag toe kunnen vertalen. Gemeenschappen van gelovigen
worden niet opgebouwd en krijgen geen vitaliteit vanuit het centrum, of op de
hoogte waar de tempel staat, maar aan de basis, aan de buitenkanten. Het 'Galilea
van de heidenen' is vandaag bij ons overal. Overal leven christenen midden
tussen ongelovigen en andersgelovigen, met wie ze in goede verstandhouding en
broederlijkheid moeten samenleven, uit kracht hun geloof waardoor ze allen
zonder onderscheid tegemoet treden als kinderen van dezelfde ene God.
Overtuigde
christen gelovigen zouden, wie of wat ze verder ook zijn, iets moeten hebben
van mensenvissers. Niet door hun netten, van publiciteit of propaganda
bijvoorbeeld, uit te gooien waarin mensen zich laten vangen, maar door de
wervingskracht die van een authentiek beleefd geloof uitgaat, metterdaad tot
haar recht te brengen. Uitkomen voor je geloof, noemen we dat. Maar dat is
veel meer en ook anders dan opkomen voor een aantal waarheden waaraan je door
dik en dun blijft vasthouden. Het gaat er vooral om dat mensen die christenen
bezig zien, geraakt worden door wat ze zeggen en doen in naam van hun geloof,
geraakt op zo'n manier dat ze voor henzelf licht zien opgaan. Zo kan het
gebeuren dat mensen zich gevangen geven aan het inzicht: dit is werkelijk de
moeite waard, daar kan ik me aan spiegelen, daar wil ik in meestappen.
We zouden, denk ik, zeker al iets van mensenvissers hebben als we erin
slaagden van onze liturgische bijeenkomsten die we eucharistievieringen noemen
echte, feestelijke vieringen te maken. Want wie neemt niet gaarne deel
aan een feest waar de redenen tot dankbaarheid centraal staan en echte vreugde
valt te beleven?
B.J. De Clercq o.p.
Suggesties voor een voorbede
Men kan van de voorbede een gebed van dank maken om het
licht dat in de duisternis van mensen is verschenen.
Wees gezegend, God, om woorden van licht, tot ons gekomen
door Jezus' volgelingen, woordvoerders van uw zorg voor een wereld onderweg
Wees gezegend, God, om allen die in woord en werk uw licht
voor mensen zijn,die hen bevrijden van somberheid en vervullen van geloof in
morgen.
Wees gezegend, God, om wat wij verlicht en bemoedigd mogen
vieren:
dat Gij in de verrezen Heer die hier in woorden en brood van leven aanwezig
komt onze leef- en bondgenoot wilt zijn.
Blijf ons vervullen, God,
met het licht van uw menslievendheid
waarin we ons voorgoed geborgen mogen weten,
door u gezien, aanvaard, bemind en gezegend.
(Geïnspireerd door J. Verhees, Hier gebeurt iets,
Gooi & Sticht, 2001, p. 143)