We
lopen met een masker voor ons gezicht. Niet alleen zij die in de
voorbije dagen hotsend carnaval hebben gevierd, maar wij allemaal.
Het hele jaar door. We willen ons voor de buitenwacht bewijzen,
indruk maken, goed, joviaal, mooi bij anderen overkomen. We
toveren een smile op ons gezicht, grijpen naar oogschaduw en
lippenstift om ons maskertje nog wat bij te werken. Het leven als
maskerade. Het ene masker al mooier en charmanter dan het andere.
Zo bieden we tegen elkaar op. En soms krijgt dat een venijnig
tintje.
Maar die onbarmhartige concurrentie wordt plots
even onbarmhartig doorgeprikt door een stem die zegt: "Gedenk
mens, je bent stof en tot stof keer je terug"(Genesis,.3:19).
Dat simpel askruisje rukt ons masker af, plaatst ons naakt voor
onze spiegel. Daar moet je geen indruk maken, daar zie je wie je
echt bent.
Dat askruisje roept de wereld van de schijn een
halt toe. Het verwijst naar een andere manier van leven. Niet de
een verheffen en de andere de grond intrappen, maar in de spiegel
zien hoe en waar je zelf staat in het leven. En uit die
confrontatie de kracht putten om bewuster, waarachtiger te gaan
leven.
Och, er is geen bezwaar tegen dat men op
vastenavond uitbundig en uitgelaten afrekent met het verleden. Je
mag met feestneus en getoeter het carne vale (= vaarwel
vlees!) vieren. Afscheid nemen van de vleespotten van Egypte
alvorens de woestijn in te trekken. En weet dat God met je
meetrekt. Veertig jaar. Veertig dagen. Een heilzame quarantaine.
Veertig dagen krijg je van hem om je vrijheid
en je menselijke waardigheid te herontdekken. Dat lijkt veel, maar
misschien moet je die van onder een dikke laag stof en een berg
ballast opdiepen. Van onder de schijnwaarden van bezit, succes,
eer en macht. De hedendaagse vleespotten van Egypte.
Na zijn veertigdagentijd betrad Jezus,
gezuiverd en gelouterd, het publieke forum: "De Geest van God
rust op mij. Hij heeft Mij gezalfd om aan armen de goede boodschap
te brengen, om aan gevangenen hun vrijlating aan te kondigen, en
aan blinden het licht in hun ogen, om verdrukten vrijheid aan te
reiken." (Lucas, 4:18-19). Jezus, Gods barmhartigheid die
mens is geworden.
Zullen ook wij, na deze veertigdagentijd,
gezuiverde en gelouterde boodschappers en doeners zijn van Gods
barmhartigheid? Want daar gaat het om, zo zegt de evangelietekst:
"Wanneer gij bidt, gedraag u niet als schijnheiligen" (Mt 6,5). "Wanneer gij vast, doe het met de glimlach, fris en
monter." Dan sta je stevig op twee benen om aalmoezen te
kunnen geven op zo'n manier dat "je linkerhand niet weet wat
je recht doet". Want jouw vastentijd moet renderen. Voor
anderen. Daar gaat het uiteindelijk om. Immers wanneer Jezus als
Mensenzoon zal komen bij het oordeel, zullen alleen onze werken
van barmhartigheid ter sprake komen (Mattheüs,. 25:31-46).
"En denk erom, beoefen die barmhartigheid niet voor het oog
der mensen, om aandacht te trekken" (Mattheüs, 6:1).
Engageer je in stilte voor mij, zegt de God van de woestijn. Dus
voor de ander - want dat is een keuze die de God van de woestijn
weet te waarderen.
Alleen de mens kan voor zijn medemensen een
ander 'seizoen' inluiden
Hij kan de harde winter van honger en ellende ombuigen tot een
zomer van welvaart en recht.
Hij kan de herfststormen van geweld en angst
ombuigen tot een lente van vrede en saamhorigheid.
Hij kan de vernietiging en de verkrachting van
de aarde ombuigen tot eerbied en verwondering voor wat de Schepper
in zijn goedheid heeft gemaakt tot eer en glorie van ons allemaal,
en van ons nageslacht.
Een mens die zich bekeert, kan alles ombuigen
ten goede.
Nu is het die
gunstige tijd... Veertig dagen geeft God je, om dat tot je te
laten doordringen. De God van de woestijn, de God van de stilte,
de God van barmhartigheid, die ruimte maakt en adem geeft. De God
die het oude verbrandt en uit as nieuw leven schept.
Van dat alles is ons simpel askruisje het
symbool: God die ons uitnodigt om alles ten goede om te buigen.
Marc Christiaens o.p. (Schilde)