Het
kan misschien vreselijk hard klinken, maar voor wie aandachtig leest of
luistert gaat het in het verhaal over Lazarus die weer tot leven werd gewekt
niet om Lazarus. Toen Jezus vernam dat hij erg ziek was, maakte hij geen
aanstalten om naar hem toe te gaan. Bij het nieuws van het overlijden van
Lazarus zei hij tegen zijn leerlingen: ik ben blij dat ik er niet bij was toen
hij stierf. Hij vroeg in zijn gebed tot zijn Vader niet om een uitzonderlijke
gunst voor zijn begraven vriend, maar om geloof voor de omstanders. Nadat
Lazarus uit zijn graf was gekomen, zei Jezus dat men hem uit zijn zwachtels
moest losmaken en laten gaan. Verderop in het verhaal vernemen we dat veel
mensen naar hem op zoek gingen en dat de hogepriesters hem wilden doden, maar
blijkbaar heeft niemand hem nog ooit ergens gezien. Hij was van het toneel
verdwenen. Overigens blijft het een vraag hoe hij uit zijn graf is kunnen
komen, want zijn voeten en handen waren met zwachtels gebonden.
De hoofdpersoon is niet Lazarus, het zijn de twee vrouwen
bij wie Jezus vriend aan huis was. Het gaat om het geloof van Martha en Maria,
en ook van allen die bij hen waren gekomen om in hun rouw te delen. Martha zei
dat ze ervan overtuigd was dat haar broer uit de dood zou verlost worden aan
het einde der tijden, maar Jezus maakte haar duidelijk dat ze in hem moest
geloven en in een leven van dien aard dat het nooit sterft.
Waarom heeft Jezus zich bij het huis van zijn vriendinnen
twee keren boos gemaakt? Was het omdat hij de weeklachten van Maria en van de
omstanders misplaatst vond, en waren die dan misplaatst? Waarom heeft hij
gehuild? Alleen omdat hij erg veel van Lazarus had gehouden? Er moeten
dieperliggende redenen geweest zijn.
Het lijkt niet te ver gezocht dat Jezus zich in woede gekeerd heeft tegen de
zinloosheid van de dood, tegen de vele soorten dood die mensen elkaar op veel
manieren doen sterven, tegen de dood van de angst voor het leven, de wanhoop
en het ongeloof waarin mensen gevangen zitten. Waar mensen aan zo'n dood aan
deze kant van hun graf gestorven zijn, hebben ze geen echt leven meer.
Misschien heeft Jezus gehuild uit deernis voor de machteloosheid van mensen om
uit die dood weg te geraken, voor hun onvermogen om in het echte leven te
geloven. Misschien ook wel omdat hij voorzag wat hij zelf over korte tijd nog
allemaal te verduren zou krijgen.
Lazarus lag al vier dagen in het graf, een dag langer dan
derde dag waarop de gestorven Jezus zelf uit zijn graf is opgewekt. Hij was
morsdood. 'Lazarus' betekent in het Hebreeuws 'hulp van God'. Opgestaan uit
zijn graf was Lazarus een hulp - in de taal van het Johannesevangelie: een
'teken' - vanwege God opdat mensen erin zouden slagen tot geloof in zijn
levenwekkende kracht te komen. Daarvoor heeft Jezus bij Lazarus' graf ook
gebeden.
Wie
vandaag het verhaal over Lazarus leest of beluistert, kan zich identificeren
met Maria, de zus van Lazarus, en met Lazarus zelf. In het eerste geval krijgt
hij de vraag te horen of hij op Jezus' woord gelooft dat hij in eeuwigheid zal
leven, ook al moet hij vroeg of laat sterven. Wie, stamelend misschien en niet
100 percent zeker van zichzelf, 'ja' antwoordt, gaat in zekere zin al met
één been leven aan de 'overkant', doordat hij zich gedragen weet door zijn
relatie met de eeuwige God en zich in hem geborgen weet. Hij zal 'opstandig'
gaan leven, in verzet tegen alle vormen van dodend kwaad, in vertrouwen dat
het werkelijk goede dat hij op het kwaad bevecht, nooit verloren gaat.
Wie zich herkent in de gestorven en begraven Lazarus,
krijgt het bevel te horen: 'kom uit je graf naar buiten'. Als hem de kracht
wordt geschonken er gehoor aan te geven, moet hij er niet op rekenen dat zijn
leven zal worden teruggedraaid en opnieuw kan worden geleefd, zoals we bv.
doen met een horloge die weer vanaf 0 uur kan beginnen te lopen. Hij moet zich
dan losmaken en laten losmaken (hulp van anderen kan hij niet missen) uit de
windsels waarmee zijn handen en voeten gebonden zijn. En dan zal men hem laten
gaan, om verder te leven, maar anders, bevrijd om als gelovige 'opstandig' te
kunnen leven.
Dit evangelie wordt in de liturgie als een prelude veertien
dagen vóór Pasen gelezen. Daar gaat het inderdaad om als Pasen wordt
gevierd. Het is het feest van het geloof dat geen enkele dood, hoe vroeg en
hoe verschrikkelijk ook zoals in het geval van Jezus, het laatste woord heeft.
Het is de viering, elk jaar herhaald, van de vaste hoop dat elk menselijk
leven door de heen een definitieve voltooiing wacht.
Inspiratie is geput uit: R.
Moens, Hoe kan je nu nog geloven?, Averbode, 19989, p. 77-82.
B.J. De Clercq o.p.