Preek van de week
|
|||
Liturgische kalender | |||
Prekenlijst | Uw commentaar |
Zoals monniken en kloosterzusters |
10 maart - 4de vastenzondag (Johannes, 9:1-41 - 3:1-13) |
"Zolang
ik in de wereld ben, ben ik het licht van de wereld. Iemand die blind geboren is doen zien, dat kan toch niet!
Volgens het Johannesevangelie heeft Jezus dat niettemin gedaan, tot ongeloof
van ongeveer allen die het hoorden vertellen. Hij heeft een blindgeboren
bedelaar genezen, opdat "de daden van God in hem openbaar zouden worden". In
zijn herboren leven werd de blinde in staat om het ware licht te zien, het
licht waarvan Jezus zei: "zolang ik in de wereld ben, ben ik het licht
van de wereld." Hij werd herboren als gelovig mens. Het verging de blinde bedelaar als Nikodemus die 's nachts
naar Jezus toe kwam en van hem te horen kreeg dat hij opnieuw geboren moest
worden om Gods koninkrijk te kunnen zien. Nikodemus begreep het niet, want hoe
zou dat nu kunnen, nog eens de schoot van je moeder binnengaan om weer geboren
te worden? Natuurlijk kun je niet even in de moederschoot terugkeren, maar
daar ging het Jezus niet om. Je slaagt in je hergeboorte als je ertoe komt met
nieuwe ogen te kijken en het ware licht te zien. (Joh., 3:1 vv.) Herboren worden wil zeggen dat je een heel nieuwe
levensoriëntatie tot de jouwe maakt. Het gaat om een nieuwe manier van
denken, van voelen, van kijken, van luisteren, van antwoorden. Een eigen
manier van in het leven staan. Wellicht heeft dat inderdaad alles met geloven
te maken. Maar in geloven gaat het dan niet zozeer om het aanvaarden of beamen
van allerlei zaken over God, over een wereld die na dit leven komt, over
Christus of de Drievuldigheid of O.-L.-Vrouw. Het gaat misschien wel voor
alles om het inoefenen van een heel praktische levenshouding. Iets wat je
bijna empirisch kunt vaststellen. Iets wat je kunt tasten en voelen en zien in
de houding van mensen. Hoe ze staan en stappen, waar ze naar luisteren en
kijken, wat en wie ze aanraken en hoe ze dat doen. Geloven wordt dan vooral
een oefenschool in het oog en oor krijgen voor het wezenlijke. En dat is geen
mysterieuze werkelijkheid, iets ongrijpbaar waarvoor een geheimzinnige
inwijding zou nodig zijn. Het heeft veeleer te maken met een bijzondere
aandacht. Het is die aandacht die monniken en slotzusters tot centrum
van hun leven maken. Ze doen dat op een overdreven, een eenzijdige wijze. Dat
komt ervan wanneer je iets heel uitdrukkelijk wil stellen, wanneer je iets tot
thema van je leven wil maken. Het heeft iets van het paradoxale dat besloten
ligt in wat Jezus zei over niet-zienden die zien en zienden die blind worden
en in zijn antwoord aan Nikodemus. Het lijkt ons compleet onmogelijk, maar als
richtingwijzer is het heel duidelijk. Ik moet telkens weer herboren worden in waarheid en
waarachtigheid. Attent zijn dat ik niet op sleeptouw genomen word door al die
zaken die zoveel aandacht van ons willen opeisen: geld en relaties en status
en eer. Je weet toch uit ervaring: daar heb je nooit genoeg van, nooit. En je
voelt ook: die zaken blijven je achtervolgen, dag en nacht. Ze benemen je
geest, bezetten je hart. En je ervaart van dag tot dag dat die zaken je niet
gelukkig maken. Ze achtervolgen je. Is het daarom dat monniken van zoveel
zaken afstand doen? Om te beseffen dat je het wezenlijke alleen maar kunt
krijgen, ontvangen? Het wezenlijke is de liefde. Wie daarvan doordrongen en
vervuld raakt, ervaart de hele wereld op een andere, nieuwe manier. Dat
bewustzijn verandert je hele wereld. Dat ik telkens opnieuw leer zien dat ik
maar mens ben bij de gratie van andermans genegenheid. Kan dat een oefenschool
zijn in geloven: dat ik het wezenlijke in mijn leven niet zelf kan maken, maar
enkel kan krijgen. Is dat de oefenschool van de monnik en de slotzuster, dat
we ons leven afstemmen op datgene wat ons draagt, waardoor we gedragen worden.
Dat ik me er telkens weer van bewust word, hoe dierbaar mijn geliefden me
zijn, hoe hun aanwezigheid dragende grond is voor mijn bestaan. Dat ik daar
aandacht voor heb, dat ik dit in me laat doordringen. De eenvoud van het
ontvangen. In de christelijke traditie en in zoveel andere tradities
hebben mensen die essentie van het leven leren uiten in een sprakeloos bidden.
Dat besef van het wezenlijke, voor wat achter de woorden schuilgaat, kan
eigenlijk alleen maar in dank bezongen worden. Nikodemus kwam in de nacht tot bij Jezus. In de stilte en
het donker gaf hij lucht aan zijn zoektocht. Monniken en slotzusters staan ’s
nachts op om te bidden. Het hele leven is geritmeerd. Soms voelen we hoe daar
een aantrekkingskracht van uitgaat. Dat geordende, strak geritmeerde leven.
Steeds meer mensen voelen iets aan van het belang van zo’n getemporiseerd
leven. Wij noemen dat met een modewoord: onthaasting. Ook dat doen monniken en
slotzusters op een wijze die wij overdreven vinden. Telkens weer halt houden.
Om voeling te houden met je eigen ziel. Waartoe leef ik? Wat drijft me in mijn
leven? Waarom doe ik wat ik doe? Waar gaat zoveel energie van me naartoe? Halt
houden. Productieprocessen onderbreken. Leven in het hier en nu. Beseffen hoe
kostbaar ieder moment is. Dat het je gegeven is. Ons leven draait maar door.
Zo vaak hebben we het gevoel onszelf voorbij te hollen. Ook daarom allicht
komen we hier naar de kerk als een vast oriëntatiepunt. Een moment dat ons
leven ritmeert. We vinden het noodzakelijk zo’n moment in te bouwen als een
vast moment van bezinning, van even halt houden, van stilvallen, van rust
zoeken. Ook als het je allemaal niet zo direct zint. Ik kan me trouwens
moeilijk indenken dat monniken en slotzusters laaiend van enthousiasme ’s
winters hun bedstee verlaten om enkele psalmen van David te gaan zingen. Maar
het is een vast ritme in hun leven. Tijd is heel betrekkelijk. Tijd mag geen
tiran worden waaraan het leven moet worden opgeofferd, waardoor we niet meer
voluit de kwaliteit van het leven tot ons kunnen laten doordringen. Soms moet
de tijd gewoon gestopt worden. Ik las daarvan een aangrijpend getuigenis in TGL* van
iemand van bij ons die 17 jaar in Congo heeft geleefd. Dat is uiteraard een
heel andere beschavingscontext. En toch vind je daar hetzelfde verlangen naar
aandacht voor de belangrijke momenten die in ons leven binnen breken. Voor die
momenten die het eigenlijke ritme van ons leven bepalen en waarvoor de tijd,
de objectieve tijd, moet wijken. Dat is heel duidelijk bij een geboorte. Of
bij de dood. Hij beschrijft hoe sterk de Afrikaanse reflex tegen het onzinnige
en onaanvaardbare van de dood is ingebouwd in het dagelijks leven. Hij is er,
de dood, maar hij heeft geen recht van bestaan. Vandaar dat de onzin van de
dood bezworen wordt in allerlei symbolen en rituelen die duidelijk moeten
maken dat hij niet had moeten gebeuren. "Telkens als er een student was
gestorven bijvoorbeeld, kwamen alle studenten van de universiteit op straat en
gijzelden voorbijrijdende auto’s. Die moesten halt houden, want het moest
duidelijk zijn dat het leven niet zomaar kon verdergaan wanneer er één onder
hen was gestorven. Je moet letterlijk halt houden." Hij beschrijft dan
ook wat een fenomenaal proces het is wanneer dit ritueel van protest en
agressiviteit, van beschuldigen en zoeken van een zondebok, in nieuwe rituelen
evolueert naar een proces van stilte en aanvaarding van het onvermijdelijke. Het stoppen van de tijd als een vorm van sprakeloos bidden. Dat we temidden van de gebrokenheid van ons eigen leven en van zoveel leed en lijden in onze samenleving en in de wereld stil worden om opnieuw voeling te krijgen met de kracht die in ons schuilgaat, dat we ruimte maken om opnieuw onze hartstocht om te leven aan te vuren. * Jan Dumon, Het einde van de christelijke liturgie in het westen? TGL 54 (1998/2), p. 123-134 Ignace D'hert o.p., K.U.C. Gent |
|||