Bergen
hebben iets fascinerends. Ze trekken mensen aan. Op een berg heb je de vlakte,
het vlakke alledaagse leven, achter je gelaten. Op een berg sta je met je
hoofd in de wolken. Letterlijk. Vaak voel je je ook zo, je voelt je
dichter bij de hemel, dichter bij God.
Niet te verwonderen dat oude volkeren hun offerplaatsen en
tempels dikwijls bouwden boven op een berg, de plaats waar hemel en aarde
elkaar raken. Vandaar konden zij de wereld, het leven, overzien en zinvol
ordenen. Het was de plek van verbinding en verbondenheid met de diepte van het
bestaan, van verbinding en verbondenheid met God. Een heilige plek dus, een
heilige berg, plaats van bezinning, van gebed, van terugkeer naar zichzelf,
van terugkeer naar het hart van de dingen.
Dat oeroud en diep menselijk gegeven was ook Jezus niet
vreemd. Hoe vaak lezen wij niet in de evangelies dat Jezus zich terugtrok op
een berg om er te bidden.
Het verbaast dan ook niet dat een topervaring als de gedaanteverandering zich
afspeelde op een hoge berg, ver van de wereld, weg van nieuwsgierige blikken.
God ontmoeten is immers een intiem gebeuren, dat hoogstens de aanwezigheid van
een paar intimi verdraagt: Petrus, Johannes, Jacobus.
Overigens geldt voor alle figuren die vandaag in de
lezingen ter sprake komen dat de topmomenten in hun leven zich afspeelden
bovenop een berg.
Mozes daalde na veertig dagen en veertig nachten af van de Sinaïberg met de
stenen tafelen met daarop de tien geboden. Zijn gezicht straalde, want hij had
met God gesproken. Het schitterde zozeer - zo wordt ons beeldrijk verteld -
dat de Israëlieten erdoor verblind werden en Mozes zijn gezicht met een doek
moest bedekken om met zijn mensen te kunnen converseren (Ex. 34).
Elia, voor de Joden de koploper onder de profeten, had met
Gods hulp de priesters van Baäl voor schut gezet op de offerplaats op de berg
Carmel. Koningin Izebel was daarover zo woedend dat zij Elia een kopje kleiner
wilde maken. Hij vlucht en verbergt zich in een grot op de berg waar God
destijds aan Mozes was verschenen. Ook nu verschijnt God, roept Elia naar
buiten, veegt hem de mantel uit en stuurt hem zonder pardon naar beneden, naar
de vlakte, naar de mensen, want dààr ligt zijn taak. (1 Kon. 19).
Ook een bekeringservaring kan een topmoment in ons leven
zijn.
Het verhaal van de gedaanteverandering van Jezus lijkt op
het eerste gezicht een beetje 'hokus-pokus'. Maar de verhalen over Mozes en
Elia maken onze evangelietekst iets begrijpelijker.
Daar, op de berg Tabor, drong het tot Petrus, Johannes en
Jacobus door dat in Jezus een stralend witte toekomst is weggelegd. In Jezus
wordt de lijn van het Oude Verbond doorgetrokken: de lijn van Mozes, de man
van de Wet en de Geboden, en de lijn van Elia, de lijn van de profeten. Mozes
en Elia hebben voor Israël het geloof in de komst van de Messias levendig
gehouden. In Jezus is die belofte mens geworden.
Voor die drie apostelen was dit een topervaring: voor hen
werd het openbaar dat hun keuze om Jezus te volgen, zinvol was.
In het verhaal van de gedaanteverandering zit een
opvallende parallel met de geschiedenis van Abraham.
In de eerste lezing wordt verteld hoe Abraham zijn zekerheden losliet,
een vage, donkere toekomst tegemoet ging met als enig lichtpunt Gods belofte:
"Trek naar het land dat ik u tonen zal en Ik zal u maken tot een groot
volk".
Nadat God eindelijk, veel later dan het gezond verstand voor mogelijk houdt,
aan Abraham een zoon geschonken had, liep het opnieuw mis: hij moet Isaäk op
de berg Moria gaan slachtofferen. Abrahams geloof werd wel erg op de proef
gesteld; hij zal vaak geaarzeld en getwijfeld hebben of het allemaal wel zin
had.
Maar boven op de berg bleek dat God de dood van Isaäk niet wilde. Daar
herhaalde God zijn belofte van destijds: "Ik zal u maken tot een groot
volk". Van toen af twijfelde Abraham niet langer. Het gebeuren op de berg
maakte hem er rotsvast van overtuigd dat God, ondanks de schijn van het
tegendeel, steeds trouw blijft (Gen., 22:14).
In het verhaal van de gedaanteverandering wordt het woord
dat klonk bij de doop van Jezus ook herhaald: "Dit is mijn zoon, de
Welbeminde, in wie ik mijn welbehagen heb gesteld".
Bij zijn doop ontving Jezus zijn zendingsopdracht. Maar aanvankelijk was het
voor hem niet helemaal duidelijk wat het inhield 'de welbeminde Zoon Gods' te
zijn. Het verhaal van de bekoringen, in het evangelie van verleden week, zou
men kunnen lezen als het relaas van het innerlijke gevecht dat Jezus leverde
om klaarheid te krijgen in de opdracht die God hem bij de doop op de schouders
had gelegd. Als hij geaarzeld en getwijfeld heeft, geworsteld heeft met
zichzelf, dan bevestigt dat alleen maar hoezeer Gods Zoon ook mens was,
doodgewoon mens zoals u en ik.
Het verhaal van de gedaanteverandering wordt dan het
verhaal hoe Jezus tot inzicht kwam: net als bij Abraham betekent hier de
herhaling van 'Jij bent mijn welbeminde Zoon' het einde van zijn innerlijke
strijd. Op dat moment realiseerde Jezus zich ten volle dat hij diegene
was die destijds door Mozes en Elia als de verlosser van Israël was
aangekondigd.
Het verhaal over de gedaanteverandering is het verhaal over
mensen die een glimp van Gods aangezicht hebben gezien.
Dat men zo'n indrukwekkende topervaring wil vasthouden, is begrijpelijk.
Daarom willen de leerlingen op die top hun tenten op te slaan. Heel even
verloren ze uit het oog dat naast de top een diepe afgrond ligt, waarin je
terechtkomt als je denkt bij Jezus te kunnen blijven zonder de pijn die
daarbij hoort. En dus moet Petrus het mooie tentenplan dat hij nog maar net
verzonnen had, onmiddellijk weer opdoeken. Zij moeten immers, net als Elia,
terug naar de vlakte, naar het dagelijkse leven. Want dáár moet Jezus
nagevolgd worden, door een leven-in-dienst-van, een leven dat zichzelf
prijsgeeft, desnoods ten dode toe.
Slechts via het kruis kan Pasen werkelijkheid worden.
Marc Christiaens o.p. (Schilde)