Hoe bekend dit verhaal van de bekoringen van Jezus in de
woestijn ook is, toch blijft het vreemd en onwerkelijk klinken.
Het begint al bij de persoon van Jezus. Hij staat daar in
een ongewoon decor. Meestal staat hij midden tussen de mensen de Blijde
Boodschap te verkondigen, laat hij blinden zien, doven horen en lammen lopen.
Hier staat hij alleen, midden in de leegte.
Hij trok zich wel vaker terug uit het gewoel van het
dagelijkse leven om in stilte te bidden, maar doorgaans is dat vrij kort,
hoogstens een nacht. Nu, veertig lange dagen en nachten in de woestijn.
Jezus is niet zomaar naar de woestijn gegaan. We lezen dat
hij, onmiddellijk na zijn doopsel in de Jordaan, door de Geest daarheen geleid
werd. De hoofdpersoon in dit verhaal is dus niet zozeer Jezus, maar de Geest,
de Geest van God. En tegenover die Goede Geest staat dan de Boze Geest. Dát
zijn de twee tegenspelers. En het drama gaat over de vraag: Wie van beiden
heeft macht over Jezus.
Dat komt ons al wat bekender voor: de strijd tussen goed en
kwaad in ons; tussen onze goede bedoelingen en onze wat minder edele
gevoelens.
Mattheus situeert dit verhaal onmiddellijk na Jezus' doop
in de Jordaan. Daar was Gods Geest over Hem neergedaald en had een stem uit de
hemel gezegd: "Jij bent mijn lievelingszoon". Met die woorden werd
zijn identiteit bevestigd: Zoon van God. Een geweldige verantwoordelijkheid.
En de duivel - zo is de verpersoonlijking van het kwaad nu
eenmaal - is altijd erg geďnteresseerd in al wie een stukje macht voor het
grijpen heeft. Dat overkomt ons allemaal wel eens: op ons werk, in ons gezin,
in onze omgang met anderen, de macht van de brute kracht, de macht van de
vuist op tafel, de macht van de spreekvaardigheid, de macht van ons
aantrekkelijk lijf, de macht van de gespeelde onschuld...
De verleider neemt de stem uit de hemel over: "Als u de Zoon van God bent...", en dan suggereert hij een paar interessante
mogelijkheden. Mogelijkheden die ook ons niet onverschillig laten.
Het begint al bij de eerste verleiding. De Duivel raakt
Jezus - en daarmee de meesten van ons, en de hele wereldbevolking - hij raakt
hem op een gevoelige plek: de maag. Jezus kreeg honger.
En de verleider suggereert een klein broodwonder: "Als
u de Zoon van God bent, beveel dan aan die steen daar dat hij in brood
verandert."
Jezus weigert. We weten dat Jezus niet afkerig stond van
een broodwonder. Maar als hij dat deed, was het uit medelijden met
mensen (Mc., 8:2). Hier probeert de duivel hem te verleiden tot een wonder uit
macht. Er is niets dat Jezus zo verafschuwde als de gedachte dat zijn relatie
tot zijn Vader vertaald zou worden in termen van macht. Hij werkte niet met het
gereedschap van de onderwereld, ook niet om er een hongerprobleem mee op te
lossen. Want "de mens leeft niet van brood alleen". Eerder en beter
is het Woord dat mensen oproept te denken in termen van rechtvaardigheid: de
handen ineen slaan en het samen geproduceerde brood met elkander delen.
De tweede mogelijkheid die de verleider suggereert ligt
letterlijk op het hoogste niveau. Een weids panorama, "alle koninkrijken
der wereld... het is allemaal voor u". Jezus had toen kunnen reageren met
wat hij later aan Pilatus zou antwoorden: "Inderdaad, ik ben
koning". Hij zou er dan onmiddellijk aan hebben kunnen toevoegen:
"Alles is volbracht." De hele wereld onder zijn heerschappij, de
weldadige heerschappij van het voltooide Rijk Gods - zonder conflicten met
farizeeën of schriftgeleerden, zonder moeilijkheden met de Romeinse overheid,
geen lijden, geen kruis... Een pijnloze verlossing.
Bijzonder aantrekkelijk, maar Jezus trapt niet in die val.
Die utopie is besmet: de duivel leent zijn eigendom slechts uit aan degenen
die voor hem in aanbidding neervallen. Jezus weigert een bondgenootschap aan
te gaan met de macht van het gevestigde kwaad: "Mijn rijk is niet van dat
soort wereld" zou hij later zeggen. Jezus kiest voor de lijdensweg, voor
het kruis. Het Rijk Gods zal tot het einde toe onder tranen gezaaid worden en
stap voor stap moeten bevochten worden op het kwaad.
Tenslotte daagt de duivel Jezus uit tot een sprong in de
afgrond. Wat is daar nu aantrekkelijk aan? Zoiets komt in een mensenhoofd
alleen maar op in allerhoogste wanhoop en leidt tot niets.
De duivel ziet het anders. "Als u de Zoon van God bent, spring dan van het dak van de tempel naar beneden; want er staat
geschreven - de duivel citeert hier een psalmtekst - : Aan zijn engelen zal Hij
bevelen U op de handen te dragen zodat Ge uw voet niet zult stoten aan een
steen". Het klinkt bijzonder vroom en religieus. Het lijkt wel of de
duivel hier een les geeft in Godsvertrouwen.
In feite speelt de duivel hier zijn hoogste troef uit: de
relatie tussen Jezus en zijn Vader. Die moet uitgetest worden. Dat God zijn
engelen inschakelt om zijn getrouwen voor onheil te behoeden, gelooft Jezus
dat zelf wel? Is zijn vertrouwen in God zo sterk dat hij een religieuze stunt
aandurft?
Het zal niet zo vaak gebeuren dat de duivel (of zijn
woordvoerders uit onze omgeving) ons geloof zó op de proef stellen. Maar het
is geen zeldzaamheid dat mensen de risico's die ze nemen op God afschuiven,
dat God gepromoveerd wordt tot omnium-verzekeraar van onze misstappen, van de
afgronden die we zelf gegraven hebben: collectieve afgronden:
vervuiling, vergiftiging van de publieke opinie, opgefokte agressiviteit; persoonlijke
afgronden: individualisme, normvervaging, verslaving in welke vorm dan
ook.
Of we het willen inzien of niet, op die manier provoceren
we Gods voorzienigheid: zíjn menslievendheid moet er maar voor zorgen dat
óns wereldje, dé wereld niet helemaal in de soep draait.
Tegenover het psalmwoord van de duivel zet Jezus een andere
bijbeltekst: "Er is gezegd: Gij zult de Heer, uw God, niet op de proef
stellen".
"Toen gaf de duivel het op."
Althans voorlopig ("tot de vastgestelde tijd"),
zegt onze evangelietekst er bij.
Want het verhaal van de bekoringen is een verhaal in vele
afleveringen. Het duurt ons leven lang.
Marc Christiaens o.p. (Schilde)