Preek van de week

 

kalender

 

 

Tussen troost en uitdaging
7 oktober (27ste zondag - Jeremia, 1:4-8 - Lucas, 17:5-10)

N.B.: De lezing uit Habakuk wordt vervangen door het roepingsverhaal van Jeremia


 


"
Als jullie geloof zo groot zou zijn als een mosterdzaadje, en als jullie tegen die moerbeiboom zouden zeggen:
Maak je met wortel en al los uit de grond en plant je in de zee,
dan zou hij jullie gehoorzamen." (Lucas, 17:6)
"Ik kan niet spreken en ben veel te jong." (Jeremia, 1:6


Verwelkoming

Van harte welkom, allen en eenieder, vanwaar je ook komt.

Welkom om samen te vieren en te bidden, te zingen en te luisteren naar de woorden die we met elkaar willen delen. Welkom om te luisteren naar de boodschap die we in elkaars verhaal mogen beluisteren.
Hier mogen we zijn zoals we zijn, zonder franjes, zonder opsmuk. Met onsgeloof en ons ongeloof, onze hoop en onze twijfel, onze liefde en onze verlangens. Welkom met je vreugde, je pijn, je verdriet, je hoop.
Laten we ons open stellen voor wat hier gebeuren kan, telkens weer. Dat we open geademd worden naar méér dan onszelf, open gezongen naar elkaar, naar gemeenschap van breken en dragen, gebroken en gedragen worden, open naar de wereld waarin we sporen van God hopen te vinden.

Welkom jij, onnoembare, eeuwige, die ons geroepen hebt zoals je de profeet Jeremia geroepen hebt, die ons kent bij onze naam.
Wees het hart van ons bestaan, van alle mensen die vandaag samenkomen rond jouw naam.
Sterk ons vertrouwen, verruim onze liefde.
Dat we elkaar behoeden en doen leven.

De goede boodschap die ons samenbrengt, luidt dat we er mogen zijn, ieder van ons, dat we gekend en gezien zijn, aanvaard als de mens die we zijn.
We willen ook open staan voor de uitnodiging die daarin opgeslagen ligt, dat de boodschap vruchtbaar mag worden in ons leven.


Homilie

Een geloof dat bergen verzet. Is dat meer dan evangelische beeldspraak? Iedereen komt op zijn weg door het leven voor bergen te staan. Een berg werk verzetten, dat lukt ons wel, zolang onze werkkracht groot genoeg is. Veel lastiger wordt het al met moeilijkheden die zo hoog zijn als een berg, bv. een conflict in de familie waar we eigenlijk iets zouden moeten aan doen, of als iemand op ons een beroep doet waar we eigenlijk zouden moeten op ingaan, maar waar we tegen opzien als was het een berg. Helemaal moeilijk wordt het als het christelijk geloof - onze 'roeping' van christen - van ons dingen vraagt waarvan we vinden dat ze onze krachten te boven gaan.
In veel gevallen blijven mensen liever in het rustige en veilige dal. Ze proberen de berg die hen uitdaagt niet te zien. Ze zoeken naar uitwegen waarlangs ze de berg kunnen vermijden. Allerhande verontschuldigingen bijvoorbeeld waarmee ze hun geweten sussen.

De profeet Jeremia was zo iemand die meende dat hij tegen de berg van zijn roeping niet was opgewassen. Veel te jong en slecht ter tale. Maar hij liet zich door Jahwe overtuigen. En eenmaal begonnen bleef hij ondanks voortdurende tegenwerking volhouden. Hij werd vervolgd en mishandeld; overal stuitte hij op heftige tegenstand, op sommige ogenblikken werd het hem te machtig. Dan vervloekte hij zijn geboorte en zijn bestaan, wilde zijn taak opgeven en in de eenzaamheid vluchten. Maar hij is zijn roeping trouw gebleven.

In elke tijd zijn de christelijke roepingen anders. Dat blijkt uit de accenten die telkens weer anders klinken. Innerlijkheid of maatschappelijk engagement, gebed of politiek, persoonlijke bezinning of gemeenschappelijke inzet. Dat is onvermijdelijk. Het is op zich ook een goede zaak. Geloven moet verstaanbaar en invoelbaar zijn. Zolang men zich maar niet door de tijdgeest onder de voet laat lopen. Zonder de mensen naar de mond te praten, moet het evangelie op verstaanbare wijze verkondigd worden. In aansluiting bij het heersende levensgevoel, zonder het profetisch karakter van het evangelie te verloochenen. In onverkorte radicaliteit, maar zo dat er tevens sleutels aangereikt worden die de radicaliteit vertaalbaar maken in de praktijk. Het is de uitdaging waar mensen zich heel de geschiedenis door voor geplaatst hebben geweten. Het is niet altijd even goed gelukt. En het is niet moeilijk om eenzijdigheden bloot te leggen. Maar de uitdaging ligt telkens weer voor ons. Zoeken naar dat evenwicht tussen troost en uitdaging, veiligheid en oproep, geborgenheid en aanklacht.

Eén leerzaam voorbeeld uit een niet zo ver verleden wil ik met u wat nader bekijken: Duitsland aan het begin van de vorige eeuw. De algemene tijdgeest was er een van uitgesproken optimistische sfeer. Men geloofde vast in de positieve opgang van de menselijke geest. Het ging de goede kant op. Dit vooruitgangsgeloof liet zich ook gevoelen in de geloofsbezinning, de theologie. Ook daar deden de nieuwe wetenschappelijke inzichten nieuwe perspectieven open gaan. Mensen waren in de ban van de opgaande evolutielijn die op alle vlakken voelbaar was. De droom van het evangelie leek niet langer een verre utopie, maar scheen steeds dichterbij te komen. De heersende cultuur leek op bijzonder veelbelovende wijze aan te sluiten bij het evangelie. Men kon zich geborgen voelen als in een breed en vruchtbaar dal.

En dan, begin augustus 1914, lanceert de toonaangevende theoloog Adolf von Harnack de oproep van de Duitse keizer, enkele dagen later ondertekend door 92 geleerden, het zgn. Manifest der Intellectuelen, waardoor ze zich openlijk achter de oorlogspolitiek van Wilhelm II scharen.

Karl Barth is de naam van een van de jonge theologen uit die dagen die hierdoor totaal ondersteboven zijn. Zijn generatie van theologen en predikanten is in een grondige crisis terecht gekomen. Wat ze thans meemaakten, mede door hun leermeesters ondersteund, betekende niets minder dan een verkrachting van het evangelie. Dat hele nieuwe denken diende herzien te worden! Wij dachten het evangelie probleemloos te kunnen inpassen in onze culturele projecten. Maar dàt wordt juist voor onze ogen fundamenteel tegengesproken. In plaats van ons meester proberen te maken van het evangelie dienen we opnieuw onder het woord van God te gaan staan. Wij hebben het woord van God aangepast aan onze projecten en onze cultuur. Nu komt het er opnieuw op aan de voorrang te geven aan het woord van God. We staan voor een berg.

Met profetische vurigheid ijvert Barth ervoor opnieuw 'gehoor te geven' aan het woord dat van boven komt. Dat woord sluit niet zomaar naadloos aan bij onze projecten en ideeën. Als een bliksem slaat dat woord bij ons binnen. Barth benadrukt telkens weer de crisis die het evangelie betekent. Er is een 'volkomen andere optie' nodig om open te staan voor het woord van God. Als we de bijbelse figuren zien, zegt Barth, vergaat het ons als iemand die door het raam van zijn huis de mensen op straat gadeslaat. Ineens merkt hij dat ze blijven staan, het hoofd achterover gooien en met de hand boven hun oog recht naar boven kijken naar iets dat door het dak voor de toeschouwer verborgen blijft. Het is datzelfde onverhoedse tot-stilstaan-gebracht-zijn, omgebogen worden, pal naar boven kijken en gespannen luisteren, dat Barth waarneemt bij de mensen van de bijbel. Met hun hoogst wonderlijk geopende ogen en heel merkwaardig luisterende oren, volgen zij allemaal een zelfde beweging. Vandaar: "God heeft de aandacht van de mens op zich getrokken."

We kunnen Barth niet losweken uit zijn historisch verband. Er zou uiteraard een en ander moeten genuanceerd worden. Maar het spanningsveld waarbinnen geloven vorm krijgt wordt bij hem andermaal op scherp gesteld.
Hij sluit in elk geval goed aan bij de radicaliteit die we in de roepingsverhalen van de profeten beluisteren. Er is die stem die binnenbreekt in ons bestaan. En steeds dezelfde reactie: mensen proberen er tussenuit te knijpen. Niet zomaar. Neen, de bezwaren die ze binnenbrengen zijn terecht. Mozes heeft een bezwaard verleden: hij heeft een Egyptenaar doodgeslagen, er kleeft bloed aan zijn handen, hij kan niet zomaar naar de farao stappen. En Elia wil maar liever met rust gelaten worden, liever sterven zelfs dan onophoudelijk opgejaagd te worden door Achab en Izebel met hun Baälprofeten. En Jeremia vindt zichzelf veel te jong voor zijn opdracht. En Paulus wordt in zijn vervolgingsdrift van die nieuwe christengemeenschap onderbroken en moet een grondige ommekeer doormaken. Het wordt ze niet gevraagd of het ze bevalt, of het past bij hoe ze zich momenteel voelen. Die verschillende verhalen geven in elk geval te kennen: deze mensen voelen zich opgeëist. En tevens: als ze geen gehoor geven aan deze roeping, vinden ze zichzelf niet.

De roepingsverhalen spreken een radicale taal. Vanuit ons verleden, waarin dit accent soms erg absoluut doorklonk, hebben we daar behoedzaam leren mee omgaan. We hebben oog gekregen voor de persoonlijke maat van de oproep. Dat is ongetwijfeld een pluspunt. Misschien is onze gemeenschap wel de plaats om te werken aan een gezond evenwicht tussen geborgenheid en uitdaging. Tussen de uitdagingen die onverkort moeten doorklinken en de eigen verantwoordelijkheid die mensen kunnen opnemen. Als we dat ter harte nemen, kan dit samenzijn hier ook een sfeer van hoop ademen. We willen samen onder het woord van God staan om het in ons persoonlijk leven op te nemen. Dat we zo de hoop voor elkaar levend mogen houden.

In die sfeer willen we dan nu ook enkele momenten de tijd nemen voor gebed en voorbede.

Ignace D'hert o.p., K.U.C. Gent