De veronwaardigde zoon
(4de vastenzondag)
."Ik
dien u nu al zoveel jaren en nooit heb ik een gebod van u
overtreden, maar mij hebt u nog nooit een bokje gegeven om met
mijn vrienden feest te vieren. Maar nu die zoon van u is
thuisgekomen, due uw vermogen met hoeren heeft verbrast, heeft u
voor hem het gemeste kalf geslacht." (Lucas, 15:29-30)
De evangelische
parabels zijn tegendraadse verhalen. Ze zetten hun toehoorders
op het verkeerde been. De 'zedeles' waarmee ze eindigen strijkt
hen fors tegen de haren in, zo fors dat ze vaak reageren met
verontwaardiging. De parabel van de verloren zoon is daar een
duidelijk voorbeeld van. Zijn titel zou eigenlijk moeten luiden:
'parabel van de verontwaardigde zoon'.
Evident, want zonder meer rechtvaardig, is dat mensen die kwaad
bedreven hebben, daarvoor worden gestraft en dat ze de schade die
ze hebben aangericht in de mate van het mogelijke herstellen. Als
dat niet gebeurt met de teruggekeerde verloren zoon, wordt het
rechtvaardigheidsgevoel geschokt. Men wil dat in de eerste plaats
gerechtigheid zou geschieden, en later zien we dan nog wel.
Voorbeelden van die elementaire verontwaardiging liggen voor het
grijpen; verontwaardiging ook wanneer de straf de straf veel te
licht is en niet in verhouding staat tot het misdrijf, of de
geëiste vergoeding volstrekt onder de maat blijft van de
aangerichte schade. Ook het omgekeerde valt voor, maar niet zo
dikwijls en altijd bij de daders en niet bij de slachtoffers.
Heeft
barmhartigheid dan niet een hoger ethisch gehalte dan
rechtvaardigheid? Ongetwijfeld, maar je mag geen stappen
overslaan. Ze komt nà de rechtvaardigheid en ze is een gunst,
geen recht.. Dat heeft de verloren zoon van de parabel zeer goed
begrepen. Hij rekent er niet op. Hij kan er alleen om vragen, en
hopen dat hij gehoor vindt.
Wie vandaag de parabel beluistert, rekent zich waarschijnlijk
niet in de eerste plaats tot Gods verloren zonen. Hij
identificeert zich spontaan met de oudste zoon. Misschien ook met
de goedhartige vader, als hij denkt aan zijn eigen kinderen die
verloren zijn gelopen en waarvan hij hoopt dat ze ooit terug
zullen keren. Hij zal ze met open armen ontvangen. Denk aan de
ouders die op de televisie verschijnen en een van huis weggelopen
kind smeken dat het op zijn stappen terug zou keren.
Kunnen wij zo goed zijn als God? Misschien wel voor onze eigen
kinderen. Maar alle mensen zijn kinderen van God, ook de zwaarste
misdadigers, de tollenaars en zondaars die de parabel het eerst
hebben gehoord; ook de mensen tegen wie we wrok blijven koesteren
om wat ze ons ooit hebben aangedaan, hoewel dat al lang verjaard
is en de straf al lang uitgezeten.
We mogen ons niet te snel met de vader van de parabel
identificeren. Zijn we niet allen eerst en vooral verloren zonen?
De vastentijd prent ons dat in. We moeten durven hopen op Gods
barmhartigheid. Ze is wel gebonden aan een voorwaarde: dat we
bereid zijn terug te keren en het risico durven lopen dat die hoop
niet in vervulling gaat.
Hoe staat dit in verband met Broederlijk Delen? Het verband
zijn onze vertgemeste kalveren. Het loopt door in de evangelische
uitspraak: 'Wees barmhartig, en je zult barmhartigheid verwerven'.
Dat is de wet van de goddelijke rechtvaardigheid.
B.J. De Clercq o.p.
|