Zondag 31 december "Hij
ging met hen mee naar Nazareth en was aan hen onderdanig. Met de jaren
nam Jezus toe in wijsheid en welgevalligheid aan God." Lucas, 2:52) Van belangrijke en beroemde mensen, mensen die publieke figuren zijn geworden, wil het publiek ook weten waar ze vandaan komen, hoe we waren als kind, wie hun ouders waren en hun grootouders, waar ze naar school zijn geweest, enzovoort. Ze krijgen een volledige levensgeschiedenis, een geschiedenis die eigendom wordt van de gemeenschap. Voor het vroegste stuk van die levensgeschiedenis, toen ze nog helemaal niet bekend en beroemd waren, moet men in het verleden gaan graven. De feiten en gebeurtenissen die in hun leven het langst geleden zijn, worden het laatst aan hun biografie toegevoegd, maar wel helemaal vooraan geplaatst. Het begin van hun leven wordt, bij wijze van spreken, geschreven in het licht van hun dood. Zo is dat ook met Jezus gebeurd. De verhalen over kerstmis en de jongensjaren van Jezus zijn verteld en geschreven een hele tijd na het paasverhaal. In zijn openbaar optreden is duidelijk geworden dat hij een zeer uitzonderlijk mens was, iemand die zeer dicht bij God stond, zo dicht dat men tot het besef is gekomen: Hier is God zelf, midden onder ons als mens verschenen. Als men dan verder naar het verleden van Jezus terug ging grijpen, was het voor iedereen duidelijk en vanzelfsprekend: Jezus moet als mens een goddelijke afkomst hebben. Zijn geboorte moet iets zeer bijzonders zijn geweest, niet als de geboorte van een gewoon mensenkind. En ook zijn kindertijd: niet als die van een gewone joodse jongen. Zo moeten we de verhalen over en rond kerstmis begrijpen, ook de verhalen over Jezus' kindertijd, en dus ook het verhaal over de boodschap van de engel aan Maria en over haar bezoek aan Elisabeth. Jezus, de zeer uitzonderlijke mens, zoals er nooit een tweede is geboren, heeft een zeer uitzonderlijke moeder gehad. Bijbelgeleerden wijzen op iets merkwaardigs, maar misschien toch niet zo verwonderlijk. Er staan in de evangelies verschillende verhalen over het aanvangsmoment van Jezus' goddelijk zoonschap. En naarmate dat verhaal jonger is, wordt dit moment verder naar het verleden verlegd. In de brief van Paulus aan de Romeinen staat te lezen: Jezus, "naar het vlees geboren uit bet geslacht van David, naar de Heilige Geest aangewezen als zoon van God in kracht, door zijn opstanding uit de doden". Bij Marcus, het oudste evangelie, wordt beschreven hoe bij het doopsel van Jezus in de Jordaanrivier, aan het begin van zijn volwassen leven, een stem klonk uit de hemel: "Jij bent mijn zoon, de geliefde, in jou stel ik mijn behagen." Bij Matteüs en Lucas wordt dit begin verlegd naar de geboorte van Jezus, en nog vroeger, naar zijn conceptie. In het Johannesevangelie, het jongste, lezen we over Jezus, mens geworden Woord van God: "In het begin, al vóór de schepping van de wereld, in het begin was hot Woord, en het Woord was bij God, en bet Woord was God. Het Woord is vlees geworden." Volgens Johannes moeten we kerstmis dus zo verstaan: het moment waarop bet eeuwige Woord van God als een mensenkind is geboren en onder de mensen is komen wonen. Bij Lucas wordt de goddelijke afkomst en oorsprong van Jezus bevestigd in het verhaal van hoe Maria op een zeer uitzonderlijk manier zwanger van Jezus is geworden, dat hij zijn ouders onderdanig was, maar ook toen al duidelijk maakte dat hij 'in het huis van zijn Vader' moest zijn Een vraag die bij mensen vanzelf en spontaan opkomt is natuurlijk: hoe weten we dat het werkelijk zo gebeurd is? Het antwoord is heel simpel: we weten bet alleen op gezag van de evangelist, en alles hangt ervan af of hij bet letterlijk bedoeld heeft zoals hij het heeft geschreven. Als hij het letterlijk heeft bedoeld, kon hij het alleen weten omdat Maria het hem heeft verteld, of Elisabeth misschien, die het wist van Maria zelf. Zouden Maria of Elisabeth of Jozef het aan Lucas of iemand anders verteld hebben? Dat is weinig waarschijnlijk, want met zo'n dingen loop je met te koop, en we mogen aannemen dat zeker Maria dat niet deed. Nu zouden we kunnen besluiten dat Lucas het hele verhaal heeft verzonnen. Maar zelfs als dat bet geval zou zijn, heeft hij daarvoor zijn bewuste redenen gehad. Zijn verhaal bevat een boodschap. Jezus, die zeer uitzonderlijke mens, had een moeder die een zeer uitzonderlijke moeder was, de enige vrouw die het kind heeft gedragen, gevoed en opgevoed dat in zijn menselijke trekken God zelf aan de wereld heeft doen kennen. Geheel haar leven is met dat van Jezus verweven, zij heeft zijn gelaatstrekken en zijn karakter mee bepaald, ze heeft hem opgevoed, ze heeft kortom het stempel van haar persoonlijkheid op Jezus gedrukt. Ze stond uitzonderlijk dicht bij God. Waarin de uitzonderlijke grootheid van Maria bestaat, is kort en krachtig uitgedrukt door Elisabeth, toen ze bij haar op bezoek kwam: "Zalig ben je, omdat je hebt geloofd." De rijkdom van haar leven bestond hierin, dat ze bereid was veel te ontvangen. Ontvangen niet in de zin van in bezit nemen of naar je toehalen. Veeleer het tegendeel: ze liet zich in bezit nemen. Ze kon zichzelf zo wegcijferen dat anderen ruimte bij haar kregen. Ze kon zo afstand doen van zichzelf, dat het leven van anderen haar leven kon bepalen. Ze heeft zich helemaal gericht naar haar roeping, en die bepaalde de weg in haar leven, ook als het in een richting was die ze zelf waarschijn het liefst niet had gegaan. Haar zoon heeft haar leven bepaald. Dat heeft Lucas goed gezien en duidelijk willen zeggen. "Mij geschiede naar uw woord", antwoordde ze de engel met zijn boodschap vanwege God, zonder te zien of te kunnen voorzien waarheen de weg haar zou leiden. En eenmaal op die weg, is ze trouw gebleven tot in de meest verlaten momenten, zelfs tot onder het kruis, toen niets meer van de trouw van God viel te bespeuren. Maria heeft altijd vrij gestaan van alles waarin mensen zichzelf zoeken. Hierdoor kon haar hart boordevol lopen van verlangen naar God. God heeft haar gezien, neergezien op haar kleinheid, en haar groot gemaakt. God verheft de geringen, en daarom mag Maria nu leven in de heerlijkheid bij haar Zoon. B.J. De Clercq o.p.
|