" Mensenkind,
ik zend je naar de Israëlieten, dat volk van rebellen dat zich
tegen mij verzet heeft. De zonen hebben een harde blik en en hart
van steen. Ik zend je naar hen met de boodschap: zo spreekt Jahwe de
Heer! En of ze luisteren of niet, want het is een weerspannig volk,
ze zullen weten dat er in hun midden een profeet is." (Ezechiël
2:5-7)
"Ze zeiden: 'Een groot profeet is onder ons opgestaan', en:
'God heeft naar zijn volk omgezien.' Dit verhaal over hem verbreidde
zich in heel het Joodse land en de wijde omtrek." - "Een
profeet wordt overal geëerd behalve in zijn vaderstad, bij zijn
familie en in zijn eigen huis." (Lucas 7:16v.; Marcus 6:4)
Een
tijd om op verhaal te komen: zo hoor je mensen soms hun vakantie
noemen. Een paar weken rustiger leven, volgens een ander ritme,
anders dus dan de jacht van overvolle vakantiewegen en het lawaai
van dicht bevolkte stranden.
De twee verhalen uit de Schrift die voor dit
vakantie-weekeinde gekozen zijn, gaan over de Ezechiël en over
Jezus die beiden als profeet geen gehoor vinden, maar die het toch
niet opgeven het verhaal van hoe God met mensen begaan is te blijven
vertellen. Grote delen van de evangelies zijn één lang verhaal
over Jezus die verhalen vertelde.
Zonder verhalen kunnen wij niet leven. Ondanks alle vakantie die ze
krijgen of nemen, lijken veel mensen de kunst van echt vakantie
nemen verleerd te hebben. Ze nemen geen tijd, ze gunnen elkaar de
tijd niet om op verhaal te komen. Dit is letterlijk bedoeld: mensen
slagen er niet in de tijd te vinden, en de luisteraars, om te
vertellen hoe ze leven. Allemaal hebben we daar behoefte aan: je
moet kunnen vertellen over jezelf om tot jezelf te kunnen komen.
Vertellen over wat je overkomen is, over de dingen waarvan je leeft
en hebt geleefd, de redenen waarom je leeft, over waar je vandaan
komt en naartoe wilt gaan. Die ik-verhalen zijn altijd ook verhalen
over medemensen: de mensen die een stuk van jouw levensverhaal
schrijven en hebben geschreven, de mensen van wie een stuk van hun
levensverhaal door jou werd en wordt geschreven. Het is alsof een
mens al vertellend over zichzelf en luisterend naar verhalen van en
over anderen, zichzelf wordt en ziet waaraan hij het leven heeft te
danken. Zo komen we op verhaal.
Als
dat echte vakantie is: de kans om op verhaal te komen, mogen we
zeggen dat elke echte eucharistieviering vakantie betekent. Daar
komen we, letterlijk, op verhaal. Eigenlijk doen we in de liturgie
niets anders dan elkaar vertellen waar mensen, onze vaderen in het
geloof, eeuwenlang van hebben geleefd. De oude geschiedenis wordt
levend en boeiend wanneer ze wordt uitgesproken en bezongen,
betwijfeld en bevestigd wordt. Het verhaal van het geloof wordt
levend wanneer het ons verhaal wordt, wanneer we in herinnering
roepen wat God aan mensen heeft gedaan; wanneer we ons realiseren
waar wij vandaan komen, langs welke weg de naam van God tot ons
gekomen is, waaraan wij het te danken hebben. Zo komen wij zelf te
staan midden in het verhaal van God met de mensen. Daarom en daarmee
kunnen we verder. Wie kan zien waaruit hij voortkomt, heeft de
kracht om verder te gaan, ook al kan de wereld ons benauwd maken en
soms doodmoe.
Ook de Schriftverhalen die ik koos voor dit
weekeinde zijn verhalen waarin ons eigen verhaal verweven zit en
waarmee we verder kunnen leven. Dat blijkt niet op het eerste
gezicht. Wat Ezechiël zegt over de Joden, dat ze een nukkig en
weerbarstig volk zijn, mag je vandaag niet te luidop zeggen of
schrijven in de krant, want je riskeert beschuldigd te worden van
racisme. Maar het zijn niet alleen de Joden die nukkig en
weerbarstig zijn. Iedere vader en moeder zal wel aan de lijve
ondervonden hebben wat Jezus is overkomen in Nazareth. Niemand is
profeet voor zijn eigen kinderen.
Maar dat is niet het laatste woord. Nee, Jezus
gaat ermee door, hij trekt rond door de dorpen om onderricht te
geven en daaraan hebben wij het nu nog te danken dat de boodschap
tot ons kon komen, langs de velen die het niet hebben opgegeven het
verhaal te blijven doorvertellen. De Joden in de tijd van Ezechiël
hadden verstopte oren, maar hoe nukkig en weerbarstig ook, ze bleven
het weten: er is een profeet in ons midden, hij geeft het niet op.
Wij moeten ervoor blijven zorgen dat de oude verhalen van ons geloof
steeds worden doorverteld. We mogen niet redeneren als de
VRT-televisie of de VTM: de kijkcijfers liggen te laag, dus we
stoppen met het programma. De profeet moet in ons midden blijven.
Eigenlijk is iedere echte gelovige profeet, of
moet hij het zijn, profeet in de oorspronkelijke zin van het woord:
niet een voorzegger maar een vóórzegger, iemand die het luidop
blijft zeggen, iemand die niet gaat zwijgen omdat hij de indruk
heeft dat er niet wordt geluisterd.
De
kern van het verhaal waar wij midden in gaan staan telkens wanneer
we eucharistie vieren, is tenslotte de eenvoud zelf. Het eigenlijke
van het leven wordt erin opengelegd en uitgesproken. We vertellen
het en beelden het uit, om telkens weer de vraag op te roepen in
hoever de weg die Jezus is gegaan ook wel de onze is. Hij heeft het
geheim van zijn leven uitgebeeld in het gebroken brood en het
volbracht in dienstbaarheid ten dode toe. Daarom delen wij het brood
met elkaar en geven we door wat we ontvangen hebben. We beluisteren
de Schrift en we bespreken ze, we vieren de maaltijd. Het blijft
iets wat we nog altijd niet helemaal aankunnen, maar we blijven het
doen als een voor-beeld, biddend dat het eenmaal zo mag zijn,
helemaal. Dat wij mensen elkaar volledig vinden in zijn Naam. Daarom
moeten we onszelf de kans geven om steeds weer op verhaal te komen.
De hoop waarvan we leven komt voort uit de herinnering van het
verhaal van God met de mensen. Laten we het nooit vergeten.
We moeten ervoor bidden dat de verhalen van
ons geloof in onze herinnering levend worden gehouden. Dit kan
bijvoorbeeld op de volgende manier.
Wij roepen in herinnering, God, hoe onze vaderen
en voorvaderen van Uw Naam hebben geleefd, hoe zij hebben verteld,
gebeden en gezongen over Uw geheim in mensen.
Moge die herinnering in ons niet sterven.
Wij roepen in herinnering, God, hoe gelovige
mensen vóór ons hebben getwijfeld en gevochten, gevloekt en
gehuild, een Godsvolk onderweg.
Moge die herinnering ons een troost zijn.
Wij roepen in herinnering, God, hoe mensen hebben
geleefd van uw belofte, hoe zij
zich staande hielden, overeind bleven temidden van opstandigheid en
tegenkanting.
Moge die herinnering ons het voorbeeld tonen.
Wij roepen in herinnering, God, hoe uw profeten
in de woestijn hebben moeten prediken: miskend, vervolgd en gedood,
maar ondanks alles het verhaald hebben voortverteld.
Moge die herinnering onze kracht tot volharding
zijn.
Wij bidden U, God van onze vaderen: houd
ons met uw machtige handen vast en laat ons leven van de
herinnering hoe Gij God-voor-ons-mensen wilt zijn, die mogen
hopen dat Gij ons thuisbrengt. Door Christus onze Heer.
B.J. De Clercq
o.p.
.
|