"Heilige
Vader, bewaar hen in uw naam die u mij hebt toevertrouwd, opdat
ze één mogen zijn zoals wij. Zolang ik bij hen was, was het
mijn taak hen te bewaren in uw naam, die naam die u mij hebt
toevertrouwd... Ik vraag u niet hen uit de wereld weg te nemen,
maar hen te bewaren voor de macht van het kwaad." -
"Niet alleen voor hen bid ik, maar ook voor degenen die
door hun woord in mij geloven, dat ze allen één mogen
zijn." (Johannes, 17:11-12; 20-21)
Aan
het einde van het paasmaal met zijn leerlingen heeft Jezus
volgens het Johannesevangelie met veel aandrang tot zijn Vader
gebeden, niet alleen voor zijn leerlingen die zonder hem zouden
achterblijven, maar voor al zijn volgelingen in de loop van de
hele mensengeschiedenis. Volgens het relaas van Johannes was het
een lang afscheidsgebed, maar met veel herhalingen van steeds
dezelfde thema's.
U bent het, zegt Jezus verschillende keren
tot zijn Vader, die hen aan mij hebt toevertrouwd. Hij heeft ze
voor het kwaad kunnen bewaren, maar hij moet toegeven dat hij in
die opdracht niet volledig is geslaagd: Judas heeft hij
verloren. Maar al de anderen heeft hij bewaard in het vertrouwen
dat God hen in een wereld vol onbetrouwbaarheid nooit in de
steek zal laten. Als Jezus wegvalt, weggerukt wordt door de dood
en zij alleen blijven, zullen ze op de werking van Gods Geest
kunnen rekenen.
Er staat een zeer hard woord in dit gebed.
Jezus zegt dat hij niet bidt voor 'de wereld' en dat 'de wereld'
zijn leerlingen haat. Blijkbaar bedoelt hij met die wereld twee
dingen. Enerzijds vertegenwoordigt de wereld al diegenen die
niet geloven en vijandig of minstens onverschillig staan
tegenover de boodschap. Van die wereld zijn de leerlingen niet,
maar ze leven er wel middenin. Anderzijds is de wereld het
domein van het kwaad, het actieterrein van alles wat boos is. De
leerlingen, zoals iedere gelovige, leven niet alleen in die
wereld, maar het is een wereld die ook in hen leeft. Daarom bidt
Jezus voor hen, dat God hen mag bewaren voor het kwaad.
Christenen bidden dat alle dagen, in elk
Onzevader. Verlos ons van het kwade.
Kan
God ons van het kwade verlossen? Veel mensen stellen die vraag
omdat ze lijken te ondervinden dat God dat niet wil, hoe hard
zij er ook om vragen, of misschien niet kan. Ze laten God in de
steek omdat ze zich door hem in de steek gelaten voelen. Maar
misschien hadden ze op God wel voor de verkeerde dingen
gerekend, voor hun gezondheid, hun relaties en relatieproblemen,
hun materiële zaken. God geeft niet de garantie van een
levensverzekering, een ziekteverzekering, een verzekering tegen
ongevallen en tegenslag. Niets van dat alles horen we in de
boodschap waarmee de leerlingen van Jezus de wereld in trekken.
Wat zij verkondigen, is: Jezus is uit de dood herrezen, daar
staan wij borg voor en dat is het waar God zelf borg voor staat.
Niets van wat werkelijk goed is, in geen enkel mens, gaat
definitief verloren, het wordt in stand gehouden over de dood
heen, tegen alle schijn van het tegendeel in. Neen, het gaat
niet verloren, het zal definitief worden verheerlijkt, want God
is getrouw. De naam van elke mens staat geschreven in de palm
van zijn hand.
Dat is, denk ik, de essentie van het
christelijk geloof. Durven wedden, blijven wedden op het goede,
midden in een Judas-wereld, omdat God de Goedheid zelf is, met
een hoofdletter. In een Judas-wereld, waar je altijd en overal
je fiets goed op slot moet doen, je wagen zorgvuldig gesloten
moet parkeren, waar je alarminstallaties moet plaatsen, waar je
erop moet verdacht zijn dat mensen hun beloften breken, tot en
met hun trouwbeloften, in zo'n Judas-wereld mogen wij niet
toegeven aan de Judas-bekoring. Het is de bekoring van: ieder
voor zich en God voor ons allen, dat zullen we nog wel zien. Wie
helemaal aan de grond zit, kan nog altijd naar het OCMW.
Dat God betrouwbaar is, de betrouwbaarheid
zelf is, moet in de eerste plaats duidelijk gemaakt worden
doordat mensen op mensen kunnen vertrouwen, op de mensen die
zeggen te geloven in de betrouwbare God. Daarin bestaat de hele
opdracht van het christelijk geloof: menselijke gestalte geven,
zo veel en zo ver dat in ons vermogen ligt, aan de
betrouwbaarheid van God. We moeten er alles op zetten om nooit
een Judas te worden, dat medemensen hun basisvertrouwen, hun
godsgeloof niet verliezen omdat wij hen verraden en laten vallen
hebben.
Daarvoor wordt dit weekeinde, met het
pinksterfeest in het vooruitzicht, in het bijzonder gebeden. Dat
de gaven van Gods Geest allen te beurt mogen vallen. Misschien
moeten we vooral bidden opdat we geestdrift mogen ontvangen, hoe
oud of hoe jong we ook zijn: de drift, de drijfkracht van de
geest die ons overeind houdt en die op anderen aanstekelijk kan
werken.
B.J. De Clercq