Preek van de week
Liturgische kalender
  Prekenlijst Uw commentaar

   forum    webmeester

Een geboorteverhaal zonder geboorte
23 december - 4de adventszondag (Jesaja, 7:10-14. Mattheüs, 1: 18 + 1:25-2:1)

 

 "Wees niet bang uw vrouw Maria bij u te nemen, want wat bij haar tot leven is gewekt,
is van de heilige geest." (Mattheüs,1:20)
"De engel antwoordde haar: Heilige geest zal op u komen
en kracht van de allerhoogste zal u overdekken." (Lucas,1:35)


U hoeft het niet met mij eens te zijn, maar ik vind de evangelielezing van dit weekeinde een vreemd verhaal. Het begint met: "De geboorte van Jezus Christus vond plaats op deze wijze:" (v.18), en wat dan volgt gaat niet over de geboorte maar over een ervaring van Jozef tijdens Maria's zwangerschap. Een paar verzen verder dan de officieel aangegeven liturgielezing (tot 1, 24) gaat het al over de Wijzen op kraambezoek (2,1)! Niets dus over de wijze waarop Jezus geboren werd! Alsof het om een onbeduidend detail gaat, niet de moeite van het vermelden waard. Raar.

De enige evangelist die uitvoerig over de geboorte vertelt, is Lucas. Bij hem staat Maria centraal, en is Jozef een schimmige bijfiguur die, in het kader van de volkstelling, Maria vergezelt van Nazareth naar Betlehem. Pittig detail: volgens Mattheüs woonden de ouders van Jezus aanvankelijk in Betlehem - en is Maria dus gewoon thuis bevallen - en ging het gezin zich pas in Nazareth vestigen na de vlucht naar Egypte.
Bij Mattheüs is Jozef hoofdfiguur. De goede man zit met een probleem als hij merkt dat zijn aanstaande zwanger is. En terwijl hij zich afvraagt: 'Wat nu?', verschijnt een engel die hem de verzekering geeft dat zijn vrouw de Immanuel zal baren die de profeet Jesaja had aangekondigd - wat in de lezing uit Jesaja wordt beschreven. En Jozef is gerustgesteld; hij accepteert Maria als zijn vrouw, en daarmee ook het vaderschap van het kind dat zij verwacht. Zo simpel ging dat, volgens onze evangelist. Deze anekdote is het enige dat Mattheüs ons weet te vertellen over de tijd dat Maria zwanger was: een verhaal over... een droom van Jozef! Over wat Maria gedroomd heeft over het kind dat zij droeg, geen woord.
Wat in onze oren vreemd klinkt, weerspiegelt het typische joods rollenpatroon. Mattheüs, zelf een jood, schrijft voor een joods publiek, en dus gaat de engel op bezoek bij de man. Hij is immers het hoofd van het gezin, hij heeft de leiding, hij neemt de beslissingen.

Het evangelie van Lucas is te situeren in een veeleer Griekse cultuur, die man en vrouw - veel meer dan het jodendom - als gelijkwaardige partners beschouwt. Vandaar dat bij Lucas niet Jozef maar Maria de hoofdrol krijgt toebedeeld in zijn verhalen rond de zwangerschap en de geboorte. Dit illustreert hoe cultuurgebonden het man/vrouw-rollenpatroon in onze evangelies is. Je mag daar dus niet te snel zogenaamde 'definitieve conclusies' aan verbinden.

De meest vreemde, en ook de meest beruchte zin in de evangelietekst is natuurlijk: "Het kind in haar schoot is van de Heilige Geest". Moeten wij nu ècht geloven dat Jezus verwekt werd zonder toedoen van een man?

Op dit punt zitten Mattheüs en Lucas ongeveer op dezelfde golflengte: Bij Lucas krijgt Maria die boodschap te horen van de engel Gabriël; bij Mattheüs verneemt Jozef dat van een engel tijdens een droom. Geen van beide evangelisten komt daar in zijn verder relaas over leven en werken van Jezus nog op terug. Marcus en Johannes van hun kant, spreken gewoon over Jezus als de zoon van Jozef, alsof zij van een maagdelijke conceptie nooit hebben gehoord. Van die wonderlijke oorsprong van Jezus "ontvangen van de Heilige Geest en geboren uit de Maagd Maria", hebben de eerste generaties christenen blijkbaar niet wakker gelegen, àls ze er al iets van wisten.

Waar haalden Lucas en Mattheüs dat vandaan? Hoe wist Lucas, die zijn evangelie rond '80 na Chr. schreef, dat op zekere dag, driekwart eeuw eerder, in het dorp Nazareth de engel Gabriël zo tot Maria had gesproken? Hoe wist Mattheüs dat in Betlehem een engel iets in dezelfde zin aan Jozef gezegd had in zijn slaap?
Om dat te begrijpen moeten we in de huid van onze evangelisten kruipen. Dat lukt niet echt binnen het tijdsbestek van een preek. Maar ik doe toch een poging.

In de 'Handelingen van de Apostelen' - ook een boek van de hand van Lucas - valt de gedrevenheid op waarmee de jonge kerk het geloof verkondigde. Altijd en overal, tot in de verste uithoeken van de toenmalige wereld, gaat men vertellen over Jezus die met zijn Boodschap de wereld een nieuwe start gegeven heeft: 'het komt goed, goed voor iedereen zonder uitzondering want God bemoeit zich ermee; in Jezus heeft God dat aan de mensen laten weten'. Jezus als Gods spreekbuis. Eigenlijk iets ongelooflijks: een mens zoals u en ik - in het bevolkingsregister ingeschreven als de zoon van Jozef en Maria - bleek Gods Grote Boodschapper te zijn. Onbegrijpelijk dat een gewone, normale man zo'n innige band met God kan hebben. Dat kan niet de verdienste zijn van die man zelf. Het kan niet zo zijn dat hij op een bepaald ogenblik gezegd heeft: nu ga ik van het verkondigen van Gods boodschap mijn beroep maken. Dat is geen beroepskeuze. Dat moet roeping zijn. Het initiatief moet van God zijn uitgegaan: Jezus heeft niet voor God gekozen, maar God heeft Jezus uitverkoren. Hijzelf heeft zich er mee bemoeid, hij heeft Jezus tot zijn vertrouwenspersoon gemaakt.
Als je er over doordenkt... Eigenlijk kun je dat niet. Het gaat ons mensenverstand te boven. Je kan dat alleen maar geloven. Tegen zoiets kijk je op, met neergeslagen ogen: vol ontzag en eerbied... Neen, dat is niet het juiste woord. Hoe moet je zoiets noemen? Het gaat natuurlijk niet om die zoon van Jozef op zich, maar om dat andere, die verbindingslijn die God gelegd heeft met die zoon van Jozef. Je zou kunnen zeggen dat God Jezus geadopteerd heeft om zijn Boodschap aan de mensen te verkondigen, dat God hem tot zijn Zoon gemaakt heeft. Jezus, zoon van Jozef, zeker, maar vanuit religieus, gelovig oogpunt, ook Zoon van God.

Om de uitspraak van de engel "het kind in haar schoot is van de Heilige Geest" te snappen, moet je eerst weten wat er van Jezus op latere leeftijd geworden is. Het verhaal van Maria Boodschap en het verhaal van de engel die aan Jozef verschijnt, zijn geen ooggetuige-verslagen van iemand die daar toevallig op bezoek was. Ze zijn geen relaas van historische feiten, maar juweeltjes van vertelkunst om duidelijk te maken dat Jezus een man van God is, dat God de ziel is van de Boodschap die Jezus heeft verkondigd.

Behalve dichters misschien, zou niemand van ons er op komen om dat geloofsgegeven op die manier aan de man te brengen. Maar in de Bijbel is dat wel gebruikelijk.

Izaak, Jacob, Samson, de profeet Samuel, zijn de grote religieuze reuzen van de joodse geloofsgeschiedenis. Zo groot, dat het wel zo móet zijn dat God zelf hen tot religieuze leiders van het volk in het leven geroepen heeft. De bijbel geeft dat heel plastisch weer: hij laat die mannen geboren worden uit een vrouw die oud is of onvruchtbaar, en dus normaal geen kinderen kan krijgen: Sara, Rebekka, Hanna. Denk ook aan Elisabeth, de moeder van Johannes De Doper, van wie Lucas (1:36) schrijft dat zij "in haar ouderdom een zoon heeft ontvangen ofschoon zij onvruchtbaar heette".

Het verhaal van de maagdelijke geboorte is dus geen verhaal over gynecologische hocus pocus maar een geloofsbelijdenis-in-verhaalvorm: een getuigenis over de grootsheid van Jezus, Godsman bij uitstek. Als we overmorgen Kerstmis vieren, dan vieren we niet de zoveelste verjaardag van de geboorte van zomaar een kind, maar dan is dat een dankbaar herdenken dat in Jezus God zelf zijn intrede deed in de mensengeschiedenis.
Om dat mysterie uit te bazuinen schieten woorden te kort. En dus deden Mattheüs en Lucas het maar in de vorm van een verhaal...

Goede vertellers leggen hun persoonlijke accenten en spelen in op de eigen aard van hun publiek. Uiteraard leidt dat tot onderlinge verschillen. En toch verkondigen alle evangelisten dezelfde, eeuwige boodschap: Jezus is de Godsman bij uitstek.

Marc Christiaens o.p. (Schilde)

========

[Leestip: 'Geboren uit de maagd Maria: moet je dat geloven?' In: L. Grollenberg, Geloven is zo gek nog niet. Baarn, Ten Have, 1983, blz. 127-149.]