Meningsverschillen
en conflicten zijn er in de Kerk altijd geweest. Het eerste
grote conflict heeft een beslissend belang gehad in de
ontwikkeling van het christendom. Het heeft zich voorgedaan in
Antiochië, na Rome en Alexandrië de derde grootste stad van
het Romeins imperium, in de christelijke gemeente die na
Jeruzalem de belangrijkste was. De inzet van het conflict was
niet gering. Moeten 'heidenen', mensen die wel godsdienstig zijn
maar niet in de ware God geloven, zich niet eerst tot de 'ware'
godsdienst bekeren, die van de joden, en er de voorschriften van
naleven, vóór ze christen kunnen worden? Het voornaamste
voorschrift was de besnijdenis, maar daarnaast ging het om nog
een aanzienlijk aantal leefregels. Als men die allemaal aan
kandidaat-christenen oplegde, zou dit het christendom inperken
tot de joodse cultuur.
Dat is dus niet gebeurd. Het conflict - het "heftig
dispuut" - in Antiochië heeft zijn beslag gekregen in het
zogenaamde apostelconcilie te Jeruzalem. De drempel voor
toetreding tot de christelijke gemeenschap moest zo laag
mogelijk gelegd worden, dat was het principe, en de concrete
toepassing bestond in een compromis: er blijft een taboe rusten
op vlees dat niet op de juiste manier is geslacht of eerder als
religieus offervlees was bestemd, en op huwelijken in een door
de joodse wet als 'ontucht' bepaalde en dus verboden graad van
verwantschap.
Het cruciale belang van dit besluit behoeft
geen commentaar. Het was de officiële confirmatie van wat al
aan het gebeuren was: de ontgrendeling van het christelijk
geloof, zodat het zich in de Grieks-Romeinse wereld van die
dagen ongeremd kon verspreiden. Als dit niet gebeurd was, zou
het christendom waarschijnlijk geen wereldgodsdienst geworden
zijn.
"De heilige Geest en wij hebben
besloten..." Het is een merkwaardige formule. Je kunt ze
lezen als een uiting van een ontzaglijke pretentie. Wat wij
toelaten en verbieden, wordt door God zelf toegelaten en
verboden. Welke mens kan zich zo'n bewering aanmatigen? Maar we
moeten ze anders lezen: als een uitdrukking van bescheidenheid.
Wij proberen naar ons beste vermogen te achterhalen wat
overeenstemt met de inspiratie van de Geest en daaraan zo
nauwkeurig mogelijk stem te geven in altijd gebrekkige
menselijke bewoordingen.
In het evangelie dat vandaag wordt gelezen, vertelt Johannes hoe
Jezus kort voor zijn dood aan zijn leerlingen heeft verzekerd
dat ze mochten rekenen op de verlichting van Gods Geest. Ze
werkt in twee richtingen. "Hij zal jullie alles in
herinnering brengen wat ik jullie heb gezegd." - "Hij
zal jullie verder in alles onderrichten." De Geest is
enerzijds het geheugen van de kerk, de waarborg van de trouw aan
de traditie. Anderzijds is hij de sleutel voor de interpretatie
van de tekenen van de tijd, de gids op de weg naar de onbekende
toekomst.
Niemand in de kerk bezit het monopolie van de
inspiratie door Gods Geest. In een pinksterlied wordt hij
aangeroepen als 'taal waarin we God verstaan'. Maar mensen
luisteren op verschillende manieren, ze spreken verschillende
talen en altijd dreigt er misverstand, spraakverwarring en
tegenspraak. Toch is verstandhouding altijd mogelijk, als ze er
maar van uitgaan dat ze geïnspireerd worden door dezelfde Geest
en de inspanning niet opgeven om zijn taal zo zuiver mogelijk
tot haar recht te brengen. Daarin bestaat de nederigheid van het
geloof aan de top zowel als aan de basis van de kerk: dat men
bereid is over het eigen gelijk heen te kijken en oog probeert
te krijgen voor het gelijk van de ander.
Ook
vandaag heersen in de kerk meningsverschillen en conflicten, op
punten waaraan zwaar wordt getild en waarmee de toekomst van de
kerk gemoeid is. Aan de ene kant valt de nadruk op de trouw aan
de traditie en beluistert men de Geest als het geheugen van de
kerk, aan de andere kant op de tekenen van de huidige tijd en de
gehorigheid aan de Geest die de taal spreekt van de uitdaging
door de toekomst.
Moeten we ons niet laten beleren door de kerk
van de eerste generatie van christenen? De uitkomst van het
conflict dat haar verdeelde was het besluit "geen enkele
last op te leggen dan wat strikt noodzakelijk is". Welke
lasten worden vandaag aan mensen opgelegd die tot de kerk willen
blijven behoren? Aan mensen die bereid en bekwaam zijn om een
verantwoordelijke taak in de christelijke gemeenschap op zich te
nemen?
Ik hoor dikwijls zeggen: wie tot een
vereniging wil toetreden, moet bereid zijn haar reglement te
aanvaarden en wie dit niet meer kan of wil, moet zijn
lidmaatschap opgeven. Maar die vergelijking loopt erg mank. Ten
eerste, de kerk is geen vereniging zoals de andere. Wij geloven
dat ze de belichaming is van wat we de 'verlossing' noemen: dat
Christus heeft geleden en gestorven is voor het heil van alle
mensen. We mogen geen menselijke hinderpalen plaatsen op de weg
van welke mens ook naar het heil van Godswege. En ten tweede,
wie eerlijk meent dat een onderdeel van het reglement van zijn
vereniging niet meer aan de veranderde omstandigheden aangepast
is, zoekt naar medestanders en spant zich in om het te doen
veranderen.