Vóór
hij gehoor gaf aan zijn roeping, toen hij in de Jordaan werd
gedoopt, is Jezus de woestijn in getrokken. Daar heeft hij hard
tegen de bekoring moeten vechten. Maar hij heeft het uitgehouden,
de verlatenheid en de dorst en de honger. Hij heeft het pleit
gewonnen en is gelouterd en onverschrokken begonnen met zijn
zending.
Wat Jezus in de woestijn
precies heeft gedaan en ondervonden, kan niemand weten. Hij was er
helemaal alleen. Lucas heeft er een stichtend verhaal van gemaakt,
om de lezers van zijn evangelie te beleren. Hoe aantrekkelijk de
bekoring - van de macht, van de hoogmoed en de eigendunk - ook mag
zijn, we hebben grondige redenen om er niet aan toe te geven.
Dat Jezus uitgerekend veertig dagen in de
woestijn is gebleven, verwijst natuurlijk naar de woestijntocht
van het joodse volk die veertig jaar heeft geduurd. Er staan in de
bijbel nog andere verhalen van ingrijpende woestijnervaringen. Het
zijn stichtingsverhalen. Over de aartsvader Jakob, eenzaam op de
vlucht als iemand die geen thuis meer heeft, met slechts een steen
als hoofdkussen om op te slapen. Als hij uit zijn droom ontwaakt,
wéét hij het met een volstrekte zekerheid: ik ben niet alleen,
hier is God, maar ik wist het niet. Over Mozes die is moeten
wegvluchten. De verschroeiende woestijnhitte zet een braamstruik
in brand, maar die brandt niet op. Mozes komt tot het besef: dit
is een heilige plaats, hier kan men God ontmoeten. En Jahwe, de
God van zijn vaderen, roept hem. Hij wordt belast met een
ongelooflijk zware opdracht. Maar hij krijgt een belofte: de naam
zelf van God. Ik ben die bij u is.
Die stichtingsverhalen moeten we telkens
opnieuw lezen en beluisteren. Het zijn fundamentele voorbeelden
van hoe mensen het kan vergaan met God. Aan het begin van de
vasten krijgen ze een bijzondere betekenis. Hun boodschap is: wij
kunnen God meer beleven dan we dagelijks menen te ervaren.
Wie of wat God voor ons werkelijk betekent, kan
ons openbaar worden en tot ons doordringen telkens wanneer we tot
het besef komen dat de wereld waarin we ons bewegen niet plat is.
Wanneer we iets ondervinden of vermoeden van de hoogte of de
diepte die we meestal niet zien omdat we er niet op letten. Dat is
de Jakob-ervaring: hier is God, en ik wist het niet. Nu weet ik
het, God is op mij toegetreden. Hoogte of diepte kunnen voor ons
opengaan als we tegen de grenzen van onze beperktheid stuiten. Als
ons iets kostbaars te beurt valt dat we zelf niet hunnen maken of
kopen; iets dat we niet verdienen.
Zulke hoogte of diepte kunnen we slechts gewaar
worden als de wereld van alles wat ons omringt en ons leven vult,
leeg wordt, als we alle bijkomstigheden wegruimen. Als we ze
achter ons laten, of als ze worden weggerukt. Als we ons welbewust
keren of als we gedwongen worden, tegen wil en dank, ons te keren
tot het weinige dat werkelijk essentieel is.
Die
woestijn waar het leeg is en stil kunnen we opzoeken. Daarvoor
hoeven we meestal niet eens zo ver weg te gaan, maar het zal ons
wel de nodige inspanning kosten. Maar met ieder van ons zal het
al wel gebeurd zijn dat hem of haar de woestijn van leegte en
stilte overvalt.
Tegenslagen,
ontgoocheling en teleurstelling, ernstige ziekte en lijden drijven
ons vaker dan ons hief is naar de woestijn. We staan voor de
diepte van een gapende afgrond of voor de hoogte van een steile
blinde muur. Dan schiet er niets anders over dan te vechten. We
moeten vechten, zoals Jezus tegen de duivelse bekoringen, vechten
voor ons geloof, misschien in hevige woede tegen God omdat we ons
verraden en losgelaten voelen. We moeten durven schreeuwen om hulp
van medemensen en hopen dat we het kunnen uithouden.
Alle bijbelse verhalen
over woestijnbelevenissen zijn bekeringsverhalen. Het zijn
roepingsverhalen. Dat is ook ons eigen Ievensverhaal. Laten we het
elkaar toewensen en ervoor bidden dat niemand van ons zijn of haar
roeping ontvlucht. Elk jaar opnieuw is de vasten een tijd die een
oproep inhoudt om ons te bekeren. Daarvoor moeten we ons niet
noodzakelijk onderdompelen in boetedoening. We moeten niet in zak
en as lopen. Het voornaamste is dat we ons durven keren naar de
hoogte en de diepte van ons bestaan, en dat de vreugde ons te
beurt mag vallen die ons blij doet zeggen en zingen: ik heb iets
van God mogen beleven.