"Laat
me eerst afscheid nemen van mijn vader en mijn moeder, dan zal
ik u volgen - Ga maar weer terug, heb ik je soms tot iets
verplicht?" (I Koningen, 19:20) - "Heer, sta me toe
eerst mijn vader te gaan begraven. - Laat de doden hun doden
begraven; u moet het koninkrijk van God gaan verkondigen."
(Lucas, 9:59 v.)
Ooit
hoorde ik in Rome de volgende anekdote vertellen. Een pastoor
kwam een van zijn parochianen tegen, een overtuigde onkerkse
katholiek. Hij sprak hem daarover aan en vroeg: bent u eigenlijk
nog wel katholiek? 'Si, si', antwoordde de man, 'sono cattolico,
ma no fanatico'.
Kan je je echt
goed katholiek blijven noemen als je niet een beetje fanatiek
bent? De Schriftlezingen van dit weekeinde liegen er niet om.
Elia de profeet eist van de man die bereid is in zijn dienst te
komen dat hij onmiddellijk alles achterlaat. Dat doet Elisa dan
ook, en hij neemt daarbij drastische maatregelen. Jezus duldt
van iemand die hij roept om hem te volgen geen halfslachtigheid.
Het is alles of niets. Je kunt hierop reageren met de bedenking:
dat is geen boodschap voor mij. Ik wil helemaal geen profeet
zijn zoals Elisa, en bij Jezus ging het om de volgelingen die
hij uitzond om Gods koninkrijk te verkondigen, niet om gewone
gelovigen. Wij, gewone katholieken, moeten het allemaal niet zo
radicaal opvatten. Maar zo gemakkelijk kunnen we ons van het
evangelie niet af maken. Er staan in het evangelie nog veel
andere uitspraken met een erg radicale klank die zeker niet
alleen voor Jezus' apostelen of de voltijdse verkondigers
bedoeld waren.
"Laat
de doden hun doden begraven." Het klinkt vreselijk
hardvochtig, zo hardvochtig dat een normaal mens het
verontwaardigd afwijst. Zo'n uitspraak kun je alleen ernstig
nemen als je ze leest als een oproep waardoor je wordt
aangesproken. Wie zich laat doordringen door het belang van het
evangelie, keert zich af van het verleden. Wie door het
evangelie van Gods rijk en zijn gerechtigheid gegrepen is, reikt
over al wat dood is heen naar de belofte en de opdracht van het
ware leven. Wie de schat heeft gevonden, hecht er zijn hart aan
en laat al de rest achter zich.
Gedreven mensen
kunnen zich zo totaal laten inpalmen door wat hen drijft dat ze
blind worden voor al de rest. Ze zijn zodanig doordrongen van de
waarheid die ze willen dienen dat ze geen meningen en
gedragingen tolereren die met hun waarheid niet overeenstemmen.
Onwaarheid - volgens hun definitie - zullen ze dan niet
bestrijden door ertegen te argumenteren, maar door ze uit te
roeien. Dat zijn, in de echte zin van het woord, fanatieke
gelovigen. Ze zijn bereid hun leven te geven voor hun geloof,
maar ze zullen ook niet aarzelen om er desnoods het leven van
anderen aan op te offeren. Het zijn mensen die er niet voor
terugschrikken over lijken gaan.
Jezus was een
gedreven man, volledig in beslag genomen door zijn zending. Hij
heeft zich eens erg boos gemaakt op de kooplui in de tempel en
ze allemaal buitengejaagd. Johannes (2:17) noteert daarbij dat
de leerlingen dit zagen als een toepassing van het psalmvers:
"De ijver voor uw huis zal mij verteren." Maar die
ijver was geen ijverzucht. IJverzucht is een ziekte, zoals
drankzucht. Jezus was allesbehalve een fanaticus en zeker niet
bereid het leven van andere mensen aan zijn zending
ondergeschikt te maken. Uitgerekend in het verhaal over de
radicale inzet die hij van zijn volgelingen vraagt, staat ook
beschreven hoe hij twee apostelen die toegaven aan ijverzucht op
hun nummer heeft gezet. Hij verbood hen te bidden om vuur uit de
hemel dat de Samaritanen zou vernietigen omdat ze hem niet
wilden ontvangen.
Fanatisme is
ontsporing die alle godsdiensten teistert. Wij hebben de
indruk dat religieus fanatisme vooral in andere godsdiensten
om zich heen grijpt, maar ook in de geschiedenis van het
christendom heeft het moordende effecten gehad.
Het ander
extreem is relativisme. Misschien worden vooral christenen in
een geseculariseerde cultuur zoals de onze hierdoor het
gemakkelijkst aangetast. Alle godsdiensten zijn even waar, zegt
men dan, en voor de mijne wil ik evenmin mijn hand in het vuur
steken als voor die van anderen. Het voornaamste is dat je
openstaat voor de werkelijkheid en de waarde van het religieuze,
en hoe je dit verder invult doet er niet zo veel toe. Daar valt
iets voor te zeggen. Maar wie deze houding aanneemt kan zich nog
bezwaarlijk christen of katholiek blijven noemen. Want voor zo
iemand geldt het evangelie niet meer als referentiepunt.
Religieus
pluralisme bestond ook in de tijd en het milieu van Jezus, maar
voor de joden had het geen recht van bestaan. Jezus mogen we
tolerant noemen, vervuld van mededogen met mensen van alle
strekkingen en gezindheden. Tolerant, maar niet in de zin waarin wij nu gewend zijn
dit woord te verstaan. Dan kunnen we helemaal niet meer overweg
met zijn oproep tot bekering en tot geloof in het rijk van God
dat hij verkondigde. Christen gelovigen zien daarin een oproep
om zichzelf telkens opnieuw te bekeren. Een oproep tot
'radicalisme': tot de wortels van hun geloof. Ze hebben het
verleerd niet-christenen op te roepen tot bekering. Ze houden
het bij het principe dat 'iedereen kan zalig worden in zijn
eigen geloof'. Ze hebben vooral ook schrik voor fanatiek te
worden versleten. Misschien niet ten onrechte, in zover
fanatisme van één kant fanatisme van de andere kant oproept.
Van mijn kant
zou ik zeggen: laten we de leefregel van de Italiaan omdraaien:
niet fanatiek, maar wel katholiek. Met alle consequenties die
eraan vastzitten.
B.J De Clercq o.p.