Deze
homilie gaat over standvastigheid en volharding. Alleen als we volharden,
zullen we ons leven winnen. We kunnen het ook verliezen. Het leven dat in de
geciteerde uitspraak van Jezus wordt bedoeld is niet de onsterfelijkheid die
aanvangt na de rampen die het evangelie beschrijft. Het is de kwaliteit
waarvan we geloven dat ze inherent is aan het menselijk leven.
Niet iedereen
maakt van zijn onsterfelijk leven iets dat de naam 'leven' ten volle waard is.
Er zijn mensen die er een misbaksel van maken. Ik wil het niet hebben over
boosdoeners, over hen die vervallen in een anti-menselijke levensstijl. Het
gebeurt ook dat een menselijk leven op een heel andere manier een misbaksel
wordt. Een leven dat stilaan verstikt in oppervlakkigheden, in verveling en
onbenullige bezigheden, of in zelfbeklag en neurotische gevoeligheid. Een
leven dat helemaal op zichzelf geconcentreerd is en voorbijgaat aan de diepe
menselijke gevoelens van dienstvaardigheid en genegenheid.
Onder de onberoerde oppervlakte van conventie en ordelijkheid kan een leven
stikken. Je hoort soms van jonge mensen die plots van huis weglopen. Of, veel
dramatischer, die zich van het leven beroven. Niemand had het verwacht of
voorzien. 'Wat heeft hem toch bezield?' vragen vader en moeder zich
vertwijfeld af. Op dat moment van paniek komt het woord 'ziel' over hun
lippen, een woord dat ze anders nooit gebruiken en alleen nog in de kerk horen
uitspreken. Nu wordt het een woord voor een menselijk wezen dat hen dierbaar
is.
Van paniek
kunnen we vandaag meespreken. Paniek helpt soms om waarheden te ontdekken die
anders vruchteloos om aandacht vragen. De kwetsbaarheid van alle menselijke
verwezenlijkingen bijvoorbeeld, of de bedreigingen waaraan we onze gezondheid
blootstellen. Paniek kan mensen van de wijs brengen. Maar ze kan ook tot
wijsheid leiden. De profeet Maleachi en het evangelie van dit weekeinde
spreken van de paniek die iemand kan overvallen als hij de voorspelling hoort
over de komende 'dag des Heren', over de verwoesting van de tempel of het
'einde der tijden'. Als de aankondiging van Oordeelsdag door Maleachi bij
iemand zodanig overkomt dat hij het besterft, heeft hij de boodschap die
daarin vervat lig niet begrepen. Wie zich niet met standvastigheid en
volharding heeft ingespannen om de wijsheid van God na te speuren, zal die dag
niet zien aankomen als de 'dag des Heren'. Voor zo iemand zal het geen dag van
hoop zijn, maar een doemdag.
De ondergang van de tempel hadden de lezers van Lucas met eigen ogen gezien.
De gruwelen, de martelingen en de verwoestende brand waren mondgemeen in de
eerste christelijke gemeenschappen. Voor een jood kon een dergelijke
catastrofe niets anders betekenen dat het einde van het joodse volk. En voor
joden was dat hetzelfde als het einde der tijden. Maar de boodschap aan de
christenen luidde: 'Laat u niet van de wijs brengen!'
Wij laten ons
vandaag niet meer van de wijs brengen door voorspellingen over een min of meer
nabije ondergang van de wereld. De datum is al zo dikwijls verschoven. Ooit
zal het misschien, of waarschijnlijk gebeuren, maar niet in onze tijd, of de
tijd van onze kinderen of onze kleinkinderen. Veel verder reikt ons
toekomstperspectief niet.
Maar er zijn bedreigingen die ons veel dieper raken. Een tijd geleden zag ik
een televisieprogramma over kanker. Het was een gesprek van kankerpatiënten,
geleid door kankerpatiënten. Ze wisselden hun ervaringen uit, ze ondervroegen
elkaar. Bij de aanwezige toehoorders overheerste de vraag: hoe is het leven
nog mogelijk als je met zekerheid weet, en het ook voelt, dat je weldra zult
sterven? De kankerlijders getuigden van een leven met hoogten en laagten, met
angsten en met hoop. Wat ze vooral duidelijk maakten, was dit: na dagen en
weken van onzekerheid waren ze, eenmaal het verdict gevallen, hun leven anders
gaan zien. Hun leven kreeg veel meer betekenis. Er was bij hen een innerlijke
ommekeer gebeurd. Ze vochten niet tegen de kanker, ze vochten voor het leven.
Dat was het besluit van het gesprek: ze klampten zich vast aan wat hen uit de
diepte van henzelf bleef oproepen om voort te vechten. Ze hadden de kracht van
de standvastigheid ontdekt.
Misschien
zegt u: zulke verhalen zijn goedkope stemmingmakerij. Maar laten we alle
hypothesen en voorspellingen over wat ons allemaal kan overkomen achter ons.
Het einde van de wereld, een verwoestende kanker die ons kan treffen, het zijn
onzekerheden. Maar er is de zekerheid van onze dood, die voor elk van ons het
einde van de wereld betekent.
Is het niet
heilzaam in onze tijd, waar het wetenschappelijk en technisch kennen en kunnen
de grenzen altijd verder verleggen, de wezenlijke begrenzing van onze
menselijkheid onder ogen te zien? En meteen ook de grenzen van wat mag en niet
mag om het echte leven te kunnen bewaren? De roes van onze weelde kan ons de
grenzen doen vergeten. De alsmaar groeiende wonderen van de techniek kunnen
ons de valse zekerheid geven dat we onze begrensdheid mogen verwaarlozen.
Staan we niet onder de bekoring de diepten van de menselijke ziel te laten
verkommeren omdat we sneller genoegdoening vinden in altijd nieuwe sensaties
en grotere prestaties, in de roes van snelheid en verdoving. En is dan voor
mensen die daaraan toegeven de boodschap die in catastrofen en de angst van
bedreigingen bevat ligt geen heilzame boodschap?
Hier gaan we
inzien dat een mens die standvastig en volhardend gebouwd heeft aan zijn echte
menselijkheid, die niet gevlucht is voor de hardheid van het leven, tegen
zulke bedreigingen gewapend is. Hij wordt niet omver geblazen door
gebeurtenissen die paniek zaaien. Misschien kent u de spreuk die zegt:
'Drinken doet een beetje zeer, maar nuchter leven nog veel meer'. Het klinkt
een beetje cynisch, maar het is waar. Voor die pijn van het nuchtere leven
mogen we niet op de loop gaan.
Elders in
zijn evangelie citeert Lucas wat Jezus zei over iedereen die gehoor gaf aan
zijn raad. Wie ernaar luistert en ernaar leeft, is als de man die zijn huis op
de vaste rots bouwde. "Maar wie hoort en niet doet, lijkt op iemand die
zijn huis zomaar op de grond bouwde, zonder fundering: de rivier beukte
ertegen en meteen stortte het in, en dat huis werd één grote ruïne" (Lc.,
6:49).
Alleen de
standvastige trouw in de genegenheid, de toewijding, de dienstvaardigheid,
bouwt een leven op dat tegen de beukende stormen bestand is. Telkens als we
toegeven aan teergevoeligheid, terugvallen op zelfbeklag en moedeloosheid -
kort samengevat: ons egoïsme - gaat het ondermijningswerk van ons leven zijn
gang. Hoe sterk de ondermijning gewerkt heeft, komt dan misschien pas ten
volle aan het licht als er een catastrofe losbreekt.
Voor wie
standvastig gelooft, hebben niet de catastrofe en de dreigende ondergang het
laatste woord. Het laatste woord heeft de hoop dat God ons leven blijft
schenken, het ware leven, ondanks onze onwaardigheid, ondanks alles waarin we
tekortschieten.
"Als u
volhardt, zult u uw leven winnen."
J. Ketele o.p.